ECLI:NL:RBZWB:2021:3608

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juli 2021
Publicatiedatum
19 juli 2021
Zaaknummer
02/386849 / HA RK 21-134
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Peters
  • mr. Römers
  • mr. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een belastingzaak met betrekking tot de behandeling van een hybride zitting

Op 12 juli 2021 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoekster in een belastingzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de gewraakte rechter, mr. [voorletters] Bogert, de schijn van vooringenomenheid had gewekt. De verzoekster stelde dat de rechter de procespartijen ongelijk had behandeld, met name in het kader van een hybride zitting waarbij de inspecteur van de Belastingdienst via Skype deelnam. De verzoekster was niet op de hoogte gesteld van deze beslissing en had het gevoel dat haar belangen niet gelijkwaardig werden behandeld. De rechter verdedigde haar beslissing door te stellen dat het om een procesbeslissing ging en dat instemming van de verzoekster niet nodig was. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekster en de rechter zorgvuldig gewogen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de gewraakte rechter niet ongelijk had gehandeld en dat de verzoekster niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. Het wrakingsverzoek werd afgewezen, en de behandeling van de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/386849 / HA RK 21-134
Beslissing van 12 juli 2021 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoekster]
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde H.C. Hoogstraten.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 16 juni 2021van de enkelvoudige belastingkamer van deze rechtbank, belast met de behandeling van de hierna te noemen belastingzaak (hierna: de hoofdzaak), tijdens welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan, door de wrakingskamer ontvangen op 18 juni 2021;
  • de nadere motivering op het wrakingsverzoek van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd op 17 juni 2021 en ontvangen per e-mailbericht op 22 juni 2021, met bijlagen;
  • de nadere motivering, uitgebreider dan de nadere motivering hiervoor genoemd, op het wrakingsverzoek van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd op 17 juni 2021 en ontvangen per post op 22 juni 2021 met bijlagen;
  • de verhinderdata en commentaar op het proces-verbaal van de zitting van de gemachtigde van verzoekster, gedateerd op 22 juni 2021 en die dag per e-mailbericht ook ontvangen;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van
1 juli 2021, waarbij aanwezig waren: de gewraakte rechter, mr. [voorletters] . Bogert, en de gemachtigde van verzoekster, H.C. Hoogstraten.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. [voorletters] Bogert (hierna: de rechter), belast met de behandeling van het door verzoekster ingediende beroep in de zaak met zaaknummer BRE 20/6427, op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in het wrakingsverzoek en de nadere motivering daarvan.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat de twee procespartijen niet gelijkwaardig door de rechter worden behandeld, dit blijkt uit het volgende:
  • de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de inspecteur) heeft een tweede verzoek gedaan tot een hybride zitting, hier is door de rechter kennelijk positief op beslist, maar verzoekster is hier niet van op de hoogte gebracht en voorafgaand aan de beslissing van de rechter is aan haar ook geen reactie op het verzoek gevraagd;
  • de communicatie is niet gelopen zoals dat had gemoeten, de rechter had op het moment dat de gemachtigde van verzoekster de zittingszaal binnenkwam al een verbinding via Skype tot stand gebracht met de inspecteur en heeft tijdens de schorsing met de inspecteur gesproken. De gemachtigde van verzoekster heeft in ieder geval de indruk dat ook tijdens zijn afwezigheid door de schorsing van het onderzoek met de inspecteur gesproken zou kunnen zijn;
  • de stukken van de rechtbank zijn incompleet: zo was de eindconclusie van verzoekster niet in het bezit van de rechtbank en de inspecteur. Bovendien heeft verzoekster het tweede verzoek van de inspecteur tot een hybride zitting niet ontvangen. Toen dat duidelijk werd, was het naar de mening van verzoekster beter geweest om een nieuwe zitting te plannen, waarbij iedereen over alle stukken zou kunnen beschikken;
  • op het verzoek van de inspecteur is voorafgaand aan de zitting een beslissing door de rechter genomen. De verzoeken van verzoekster, inhoudende dat zij graag een volmacht zag van de inspecteur en dat zij verzocht om een openbare zitting, zijn niet voorafgaand aan de zitting behandeld. Daaruit volgt dat verzoekster en de inspecteur anders behandeld worden door de rechter.

4.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • zij niet de visie van verzoekster heeft gevraagd op de verzoeken van de inspecteur om een hybride zitting waarbij hij via Skype deel zou nemen omdat dit ook niet hoeft; het betreft een procesbeslissing van de rechter. Om die reden is naar haar oordeel geen instemming van beide partijen nodig om het verzoek toe te wijzen;
  • het eerste verzoek van de inspecteur om via Skype deel te nemen aan de zitting door haar is afgewezen en dat het tweede verzoek door haar is gehonoreerd omdat de inspecteur in het tweede verzoek aangaf dat hij tot de risicogroep behoorde en nog niet volledig was gevaccineerd;
  • deze verzoeken aan verzoekster zijn toegestuurd maar haar blijkbaar niet tijdig hebben bereikt;
  • er geen communicatie tussen haar en de inspecteur heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de zitting en tijdens de schorsing. Zij heeft toegelicht dat de inspecteur via Skype deelnam aan de zitting en op het moment van de schorsing heeft zij haar microfoon en haar camera uitgezet omdat het niet lukte om de inspecteur terug te plaatsen in de wachtruimte. Om die reden is de verbinding tijdens de schorsing verbroken. Het zou kunnen dat de gemachtigde van verzoekster de griffier heeft horen spreken op het moment dat hij de zaal verliet vanwege de schorsing;
  • het haar niet bekend was dat er meer stukken in het dossier zouden ontbreken dan het antwoord van de rechter op het tweede verzoek van de inspecteur en de eindconclusie van verzoekster. Zij had nog geen beslissing genomen over de voortzetting van de zitting, maar slechts voorstellen gedaan over hoe verder te gaan;
  • de procespartijen niet ongelijk zijn behandeld en zij juist met haar handelen heeft getracht een gelijke behandeling te waarborgen;
  • zij op het punt stond de verzoeken van verzoekster te behandelen op de zitting en hier nog geen beslissing over was genomen. De verzoeken zijn dan ook niet genegeerd.

5.De beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen, wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoekster aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Het proces-verbaal van de zitting
5.4.
Door verzoekster zijn enkele opmerkingen geplaatst over het verloop van de zitting van 16 juni 2021 zoals is opgenomen in het proces-verbaal. Hetgeen hierover is opgemerkt door verzoekster geeft de wrakingskamer geen aanleiding om het proces-verbaal niet tot uitgangspunt te nemen voor het verloop van de zitting. Door verzoekster is immers niet gesteld dat de inhoud van het proces-verbaal niet juist is. Het proces-verbaal is niet meer dan een zakelijke weergave van wat er op de mondelinge behandeling is gezegd. Dat het proces-verbaal niet door de griffier is ondertekend omdat hij buiten staat was dit mede te ondertekenen doet niets af aan de inhoud van het proces-verbaal. De wrakingskamer heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid hiervan.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond
5.5.
De eerste wrakingsgrond ziet op de beslissing van de rechter dat de inspecteur via Skype deel mocht nemen aan de zitting, na daartoe een tweede verzoek te hebben gedaan. Verzoekster is niet om een reactie op dit verzoek gevraagd. De rechter heeft aangevoerd dat het om een procesbeslissing gaat en instemming van verzoekster niet nodig was.
5.6.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Het wettelijk uitgangspunt is dat een terechtzitting in fysieke vorm wordt gehouden. Op grond van artikel 2 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid kan - in verband met de uitbraak van COVID-19 - een mondelinge behandeling plaatsvinden middels een tweezijdig elektronisch communicatiemiddel als het houden van een fysieke zitting niet mogelijk is. Door de inspecteur is verzocht om via Skype deel te mogen nemen aan de zitting. Zijn eerste verzoek is afgewezen en het tweede verzoek is gehonoreerd omdat de inspecteur tot de risicogroep behoort en op dat moment niet volledig was gevaccineerd, zo blijkt uit de toelichting van de rechter. In dat geval zou er dus een hybride zitting plaatsvinden. Hybride zittingen hebben geen wettelijke basis. Een hybride zitting is ondanks het ontbreken van deze wettelijke basis wel mogelijk, maar daarvoor is dan ten minste instemming van alle betrokkenen vereist (zie: ECLI:NL:RBGEL:2020:5843). Naar die instemming is in dit geval niet gevraagd, maar dat neemt niet weg dat de beslissing om een hybride zitting te laten plaatsvinden een procesbeslissing is, die op zichzelf geen grond vormt voor wraking, ook niet als de motivering ervan gebrekkig is of zelfs geheel ontbreekt (zie: ECLI:NL:HR:2018:1413). Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat het weliswaar ongelukkig is dat verzoekster niet om een reactie op de verzoeken van de inspecteur is gevraagd, maar dat daaruit niet volgt dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond
5.7.
De tweede wrakingsgrond ziet op de onjuiste wijze van communicatie door de rechter, in die zin dat de rechter tijdens de schorsing gesproken zou hebben met de inspecteur, in afwezigheid van de gemachtigde van verzoekster. Door de rechter is nader toegelicht dat het niet lukte om op het moment van de schorsing de inspecteur terug te plaatsen in de wachtruimte en zij daarom de verbinding heeft verbroken in die zin dat haar camera en de microfoon uit zijn gezet, maar de inspecteur wel in beeld bleef. De rechter heeft aangegeven dat zij voorafgaand aan de zitting en tijdens de schorsing niet heeft gesproken met de inspecteur; het kan zijn dat de gemachtigde van verzoekster de stem van de griffier heeft gehoord.
5.8.
De wrakingskamer gaat uit de juistheid van deze verklaring van de rechter. Door verzoekster is slechts opgeworpen dat haar gemachtigde de rechter hoorde praten maar gelet op de verklaring van de rechter kan dat gesprek – zo het al heeft plaatsgevonden – niet met de inspecteur zijn geweest.
Ten aanzien van de derde wrakingsgrond
5.9.
De derde wrakingsgrond ziet op de incompleetheid van de stukken. Zo was de eindconclusie van verzoekster niet bekend bij de rechtbank en heeft verzoekster niet alle correspondentie ontvangen over de verzoeken van de inspecteur tot het deelnemen aan de zitting via Skype en de beslissing(en) daarop van de rechter. De rechter heeft aangevoerd dat zij nog geen beslissing had genomen over de voortzetting van de zitting en dat zij nog vragen hierover wilde stellen aan verzoekster.
5.10.
Omdat de rechter hierover nog geen beslissing had genomen is de wrakingskamer van oordeel dat er geen reden was om deze wrakingsgrond in te dienen.
Ten aanzien van de vierde wrakingsgrond
5.11.
De vierde wrakingsgrond ziet op de ongelijke behandeling van de procespartijen in die zin, dat de door verzoekster gedane specifieke verzoeken niet voorafgaand aan de zitting door de rechter zijn behandeld en de verzoeken van de inspecteur wel. Door de rechter is aangevoerd dat zij op het punt stond om de verzoeken van verzoekster te bespreken tijdens de zitting en dat hier dus ook nog geen beslissing over was genomen, maar dat zij die bespreking en beslissing niet meer heeft kunnen afmaken omdat verzoekster een wrakingsverzoek indiende.
5.12.
De wrakingskamer begrijpt niet goed waarom de rechter nog geen beslissingen had genomen op de voor de zitting ingediende verzoeken van verzoekster. Met name bij het verzoek voor een openbare zitting had het voor de hand gelegen dat daar voor de zitting op was beslist, nadat ook de inspecteur zich over dat verzoek had kunnen uitlaten. Dat neemt niet weg dat het nog niet nemen van deze beslissingen onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van de schijn van vooringenomenheid door de rechter.
Conclusie
5.13.
Gelet op al het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoekster vooringenomen is of dat haar vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer: BRE 20/6427 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 12 juli 2021 door mr. Peters, mr. Römers en
mr. Haerkens-Wouters, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.