ECLI:NL:RBZWB:2021:3590

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5704
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2021, werd het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak behandeld. De rechtbank had eerder het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. De belanghebbende had op 19 maart 2020 verzet aangetekend tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 werd de gemachtigde van de belanghebbende gehoord. De rechtbank oordeelde dat de hoogte van het griffierecht niet onevenredig hoog was in verhouding tot het materiële belang van de zaak. De rechtbank verwees naar het arrest Kantarev, waarin werd gesteld dat de toegang tot de rechter niet praktisch onmogelijk gemaakt mag worden door nationale procesregelingen. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geen gegronde redenen had aangevoerd voor het verzet, en dat er geen aanleiding was om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en wees de proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen konden binnen zes weken beroep in cassatie instellen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5704
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbenden], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 14 februari 2020, verzonden op 19 februari 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet betalen van het griffierecht.
1.2.
Bij brief van 19 maart 2020 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021 in Breda. Aldaar is verschenen en gehoord (via digitale beeldverbinding), de gemachtigde van belanghebbende,
A.F.M.J. Verhoeven , verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven .

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het beroepschrift van belanghebbende is op 11 november 2019 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.2.
Bij aangetekend schrijven van 21 december 2019 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van belanghebbende herinnerd dat deze ter zake van het instellen het beroep een griffierecht van € 174 is verschuldigd.
2.3.
In dit schrijven is vermeld dat het griffierecht uiterlijk 4 weken na dagtekening diende te zijn betaald, en dat bij niet tijdige betaling het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De enveloppe waarin deze brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Daarop is de brief op 9 januari 2020 nogmaals naar dat adres gestuurd, nu per gewone post en met een laatste termijn van twee weken. Het verschuldigde griffierecht is niet betaald.
2.4.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting zijn de gronden verder toegelicht.

3.Beoordeling van het verzet

Griffierecht
3.1.
Belanghebbende heeft onder verwijzing naar het arrest Kantarev [1] in verzet aangevoerd dat de hoogte van het geheven griffierecht onevenredig hoog is in verhouding tot het materiële belang van de zaak en derhalve de toegang tot de rechter bemoeilijkt.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de verzetsgrond van belanghebbende niet kan leiden tot een gegrond verzet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op grond van het arrest Kantarev mag een nationale procesregeling de uitoefening van rechten van particulieren niet praktisch onmogelijk maken. Het feit dat de toegang tot de rechter afhankelijk is van de betaling van griffierecht brengt nog niet met zich dat per definitie sprake is van een onoverkomelijk obstakel om toegang tot de rechter te verkrijgen. Het staat de wetgever vrij om te kiezen voor een vast griffierecht, zonder rekening te houden met het (proces)belang. De hoogte van het (vaste) griffierecht dat wordt geheven acht de rechtbank niet buitenproportioneel. Daarbij komt dat een belanghebbende in geval van betalingsonmacht vanwege zijn financiële situatie (gedeeltelijke) vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend. In het onderhavige geval is gesteld noch gebleken dat belanghebbende, gegeven zijn financiële situatie, in aanmerking komt voor vermindering van het verschuldigde griffierecht. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het Unierecht noopt tot een ruimere regeling voor betalingsonmacht.
Prejudiciële vragen
3.3.
Belanghebbende heeft verzocht om op de voet van artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen. De rechtbank ziet in al hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen reden om een of meer prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en gaat daarom voorbij aan het verzoek van belanghebbende. Anders dan belanghebbende betoogt, is de rechtbank niet verplicht tot het stellen van prejudiciële vragen.
Proceskostenvergoeding
3.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Het Europese Hof van Justitie 4 oktober 2018, C-571/16, ECLI:EU:C:2018:807.