ECLI:NL:RBZWB:2021:3589

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2435
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak belastingrecht met betrekking tot BPM en griffierecht

Op 16 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetprocedure met zaaknummer AWB - 18 _ 2435. De zaak betreft een verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 8 oktober 2019, waarin het beroep van belanghebbende gegrond werd verklaard. Belanghebbende had verzet aangetekend op 11 november 2019, omdat de uitspraak op bezwaar ten onrechte op zijn naam was gedaan. Tijdens de zitting op 2 juli 2021 is de gemachtigde van belanghebbende, A.F.M.J. Verhoeven, gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak onterecht was, maar dat de gronden voor verzet niet voldoende zijn om de uitspraak te vernietigen. Belanghebbende voerde aan dat de rechtbank geen uitlegging mag geven aan het Unierecht, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. Daarnaast heeft belanghebbende verzet aangetekend tegen de hoogte van het griffierecht, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet onevenredig hoog was. De rechtbank heeft ook het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat belanghebbende geen financieel belang had bij de procedure. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/2435
uitspraak van 16 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 8 oktober 2019, verzonden op 15 oktober 2019.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gegrond verklaard, op grond van het ten onrechte doen van uitspraak op bezwaar op naam van belanghebbende.
1.2.
Bij brief van 11 november 2019 heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2021 in Breda. Aldaar is verschenen en gehoord (via digitale beeldverbinding), de gemachtigde van belanghebbende,
A.F.M.J. Verhoeven , verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven .

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
De gemachtigde heeft namens zijn cliënt [bedrijf] (hierna: de cliënt) op 12 juli 2012 een bezwaarschrift ingediend tegen de voldoening op aangifte voor Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM). Bij brief van 13 september 2016 heeft de gemachtigde namens de cliënt de inspecteur in gebreke gesteld omdat niet tijdig uitspraak op bezwaar zou zijn gedaan. De inspecteur heeft op 4 januari 2018 uitspraak op bezwaar gedaan waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard.
2.2.
Met dagtekening 24 januari 2018 heeft de inspecteur aan de gemachtigde een dwangsombeschikking verzonden ten name van de cliënt. De inspecteur heeft het verzoek om toekenning van een dwangsom afgewezen. De gemachtigde heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend waarbij melding is gemaakt van het BSN-nummer van belanghebbende.
2.3.
De inspecteur heeft op 9 maart 2018 uitspraak op bezwaar gedaan ten name van belanghebbende.
2.4.
Het pro-forma beroepschrift dat op 18 april 2018 door de rechtbank is ontvangen is namens belanghebbende ingediend.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd, aangezien de uitspraak op bezwaar ten onrechte ten name van belanghebbende is genomen. Verder heeft de rechtbank de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 256 en vergoeding van het griffierecht van € 170. Het verzoek om immateriële schadevergoeding is afgewezen.
2.6.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting is hierop een nadere toelichting gegeven.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
Belanghebbende voert in de kern aan dat de rechtbank geen uitlegging mag geven aan de bepalingen van het Unierecht, maar dat die uitlegging exclusief is voorbehouden aan de Unierechter. De rechtbank volgt belanghebbende daarin niet. De prejudiciële procedure is een samenwerkingsinstrument tussen de nationale rechter en het HvJ, waarbij uitsluitend de nationale rechter de noodzaak of wenselijkheid van het stellen van prejudiciële vragen beoordeelt [1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om de in verzet bestreden uitspraak om die reden te vernietigen. De rechtbank ziet voorts ook in hetgeen belanghebbende in verzet heeft aangevoerd geen aanleiding voor het stellen van dergelijke vragen.
Griffierecht
3.2.
Belanghebbende heeft onder verwijzing naar het arrest Kantarev [2] in verzet aangevoerd dat de hoogte van het geheven griffierecht onevenredig hoog is in verhouding tot het materiële belang van de zaak en derhalve de toegang tot de rechter bemoeilijkt.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzetsgrond van belanghebbende niet kan leiden tot een gegrond verzet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Op grond van het arrest Kantarev mag een nationale procesregeling de uitoefening van rechten van particulieren niet praktisch onmogelijk maken. Het feit dat de toegang tot de rechter afhankelijk is van de betaling van griffierecht brengt nog niet met zich dat per definitie sprake is van een onoverkomelijk obstakel om toegang tot de rechter te verkrijgen. Het staat de wetgever vrij om te kiezen voor een vast griffierecht, zonder rekening te houden met het (proces)belang. De hoogte van het (vaste) griffierecht dat wordt geheven acht de rechtbank niet buitenproportioneel. Daarbij komt dat een belanghebbende in geval van betalingsonmacht vanwege zijn financiële situatie (gedeeltelijke) vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het Unierecht noopt tot een ruimere regeling voor betalingsonmacht.
Immateriële schadevergoeding
3.4.
Belanghebbende heeft verzocht om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een immateriële schadevergoeding en verwijst daarbij naar de in verzet bestreden uitspraak en de daarin gebezigde gronden. Belanghebbende heeft geen financieel belang bij deze procedure waardoor geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat een lange duur van de procedure spanning en frustratie bij belanghebbende heeft veroorzaakt. [3]
Proceskostenvergoeding
3.6.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een (werkelijke) proceskostenvergoeding.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Krishnapillai, griffier, op 16 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
de uitspraak te ondertekenen>
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl
.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Conclusie van AG Wattel van 28 februari 2020, nr. 19/02693, ECLI:NL:PHR:2020:184, onderdeel 7.2.
2.Het Europese Hof van Justitie 4 oktober 2018, C-571/16, ECLI:EU:C:2018:807.
3.vgl. Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:292, rov. 2.3.