ECLI:NL:RBZWB:2021:3570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 19_2280
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking omgevingsvergunning voor retraitehotel in voormalig klooster

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een retraitehotel in een voormalig klooster. Eiseres, die de vergunning had aangevraagd, was in beroep gegaan tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat op 15 mei 2019 het bezwaar van een derde partij ongegrond had verklaard en de omgevingsvergunning had herroepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen rechtstreeks belang had bij het beroep, aangezien zij de vergunning op 17 oktober 2018 had overgedragen aan een andere partij. Hierdoor was eiseres niet langer vergunninghouder en had zij geen rechtstreekse schade van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, zonder proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2280 WABOA

uitspraak van 13 juli 2021 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. T.D. Rijs,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder,

gemachtigde: mr. T.N. Sanders.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij],
gemachtigde: K. Snijders.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2018 (primair besluit) heeft het college aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een retraitehotel in het voormalig klooster gelegen aan de [adres] . Tegen dit besluit heeft de [naam derde partij] bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de [naam derde partij] ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd op grond van artikel 2.20 van de Wabo en artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 mei 2019 (bestreden besluit) van het college over de herroeping en intrekking van de aan haar verleende omgevingsvergunning voor zover het betreft de activiteit ‘bouwen’. Verder heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
Bij uitspraak van 21 juni 2019 (BRE 19/2278 WABOA VV) heeft de voorzieningenrechter het door eiseres ingediende verzoek afgewezen. Het door [naam B.V.] B.V. ingediende verzoek is toegewezen, in die zin dat het bestreden beluit wordt geschorst, voor zover daarbij de bij het primaire besluit verleende omgevingsvergunning is herroepen en alsnog is geweigerd (BRE 19/2329 WABOA VV).
Het college heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft ten aanzien van een aantal stukken verzocht om geheimhouding op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 28 mei 2019 heeft de rechtbank bepaald dat beperking van de kennisneming van de genoemde stukken gerechtvaardigd is. De [naam derde partij] en eiseres hebben vervolgens toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 20 april 2021, gelijktijdig met de behandeling van de beroepen geregistreerd onder de nummers BRE 19/3003, BRE 19/2330, BRE 19/6799, BRE 20/228 en BRE 20/229. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.N. Sanders. Derde partij is verschenen bij gemachtigde en [naam vertegenwoordiger derde partij] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

Feiten

1. Op 7 juli 2017 heeft eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een retraitehotel en het kappen van 7 bomen op de locatie [adres] . Op deze aanvraag heeft het college de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen bestuur (Wet Bibob) van toepassing verklaard.
Op 27 oktober 2017 heeft het Landelijk Bureau Bibob (LBB) advies uitgebracht. Bij brief van 9 november 2017 heeft het college aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. Op 20 december 2017 heeft eiserres haar zienswijze naar voren gebracht. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft het college het LBB om een aanvullend advies gevraagd. Op 28 februari 2018 heeft het LBB aanvullend advies uitgebracht.
Bij brief van 1 april 2018 heeft het college het voornemen van 9 november 2017 ingetrokken.
Bij besluit van 3 april 2018 (primair besluit) heeft het college eiseres de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, ‘het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden, in gevallen waarbij dat in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald’ en ‘het slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen van een rijksmonument of het herstellen, gebruiken of laten gebruiken van een rijksmonument op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht’.
Tegen dit besluit heeft de [naam derde partij] op 14 mei 2018 bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van een wijziging van bestuurders binnen [naam eiseres] heeft het college bij brief van 20 juni 2018 het LBB verzocht om advies uit te brengen omtrent de aan eiseres verleende omgevingsvergunning. Op 3 augustus 2018 heeft het LBB advies uitgebracht.
Op 31 augustus 2018 heeft het college eiseres meegedeeld voornemens te zijn om de gevraagde omgevingsvergunning in heroverweging te weigeren. Op 15 oktober 2018 heeft eiseres haar zienswijze naar voren gebracht.
Naar aanleiding van deze zienswijze heeft het college het LBB om een nader advies gevraagd. Op 14 februari 2019 heeft het LBB aanvullend advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van de [naam derde partij] ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen, en wel voor zover dit besluit ertoe strekt om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) te verlenen en de aanvraag in zoverre af te wijzen.
Het college heeft aan het bestreden besluit het LBB-advies van 14 februari 2019 ten grondslag gelegd. Het college stelt zich op het standpunt dat ernstig gevaar bestaat dat de door eiseres aangevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen op geld waardeerbare voordelen te benutten (agrond) en dat ernstig gevaar bestaat dat de gevraagde vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen (b-grond).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. Tevens hebben de [naam derde partij] en [naam B.V.] beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Deze beroepen zijn geregistreerd onder de nummers BRE 19/3003 ( [naam derde partij] ) en BRE 19/2330 ( [naam B.V.] ).
Standpunt eiseres
2. Eiseres heeft, kort samengevat, aangevoerd dat zij ernstig in haar procespositie is geschaad, waardoor een deugdelijk proces niet mogelijk is. Zij heeft niet kunnen reageren op het laatste uitgebrachte advies van het LBB.
Het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning van 10 juli 2019 dient als een zogeheten 6:19-besluit bij de procedure te worden betrokken. Het college heeft dit niet aan de rechtbank toegezonden.
Er bestaat volgens eiseres geen zakelijk samenwerkingsverband tussen [naam B.V.] en eiseres. Het college heeft ten onrechte geen LBB-advies gevraagd over het verleden van [naam B.V.] en ten aanzien van de vraag of er een samenwerkingsverband zou bestaan. Eiseres wijst erop dat volgens vaste rechtspraak een deugdelijk onderzoek is vereist (ECLI:NL:RVS:2019:2150). Een deugdelijk onderzoek ontbreekt.
Beoordeling
3. Met het bestreden besluit heeft het college de op 3 april 2018 aan eiseres verleende omgevingsvergunning herroepen en (alsnog) besloten om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van een retraitehotel op de locatie [adres] af te wijzen op grond van artikel 2.20, eerste lid, van de Wabo jo. artikel 3, eerste lid, onder a en b, van de Wet Bibob.
Procesbelang
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres voldoende (proces)belang heeft. Zij heeft de aan haar verleende omgevingsvergunning van 3 april 2018 immers op 17 oktober 2018 overgedragen aan [naam B.V.] , waarna zij naar eigen zeggen geen feitelijke bemoeienis met de bouw van het hotel heeft gehad.
5. Op grond van artikel 8:1 van de Awb kan alleen een belanghebbende beroep instellen tegen een besluit.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit (ECLI:NL:RVS:2019:1514, r.o. 4.4). Dit geldt ook voor een rechtspersoon als eiseres.
6. Ter zitting is van de zijde van eiseres gesteld dat zij als eigenaar van het vastgoed schade zal lijden als het onmogelijk wordt om ter plaatse het hotel te realiseren. Eiseres heeft hiermee naar eigen zeggen nog altijd belang bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
7. De rechtbank overweegt dat eiseres na overdracht van de omgevingsvergunning aan [naam B.V.] op 17 oktober 2018 geen vergunninghouder meer was. Zij was nog wel eigenaar van de grond. Het belang van eiseres is er daar in gelegen dat bij herroepen van de omgevingsvergunning zij geen huurpenningen meer van [naam B.V.] betaald zal krijgen. Een dergelijk belang is geen rechtstreeks belang maar een afgeleid belang. Zij wordt immers niet rechtstreeks geraakt door het bestreden besluit.
Conclusie
8. Nu eiseres geen rechtstreeks belang heeft bij het beroep, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzitter, en mr. T. Peters en mr. G.M.J. Kok, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 13 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.