In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk en echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Quist, verzocht om de nietigverklaring van zijn huwelijk met de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.G. Dictus, op basis van een vermeende stoornis in zijn geestvermogens op het moment van het aangaan van het huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is geweest om zijn stellingen te bewijzen, aangezien hij afzag van bewijslevering. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er op het moment van het huwelijk sprake was van een geestelijke stoornis, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring.
Daarnaast heeft de rechtbank het subsidiaire verzoek van de man tot echtscheiding beoordeeld. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding en heeft zelf ook verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen.
Verder heeft de man verzocht om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn psychische instabiliteit en de omstandigheden waaronder de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat zijn psychische instabiliteit op het moment van ondertekening van de huwelijkse voorwaarden van invloed was op zijn beslissing. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.