ECLI:NL:RBZWB:2021:3435

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
C/02/365281 FA RK 19-5793
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring huwelijk en echtscheiding met betrekking tot huwelijkse voorwaarden en psychische instabiliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk en echtscheiding. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.P. Quist, verzocht om de nietigverklaring van zijn huwelijk met de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.G. Dictus, op basis van een vermeende stoornis in zijn geestvermogens op het moment van het aangaan van het huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is geweest om zijn stellingen te bewijzen, aangezien hij afzag van bewijslevering. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat er op het moment van het huwelijk sprake was van een geestelijke stoornis, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot nietigverklaring.

Daarnaast heeft de rechtbank het subsidiaire verzoek van de man tot echtscheiding beoordeeld. De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de echtscheiding en heeft zelf ook verzocht om de echtscheiding uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen.

Verder heeft de man verzocht om de huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen over zijn psychische instabiliteit en de omstandigheden waaronder de huwelijkse voorwaarden zijn opgesteld. De rechtbank heeft de man in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren dat zijn psychische instabiliteit op het moment van ondertekening van de huwelijkse voorwaarden van invloed was op zijn beslissing. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/365281 / FA RK 19-5793
Nadere beschikking betreffende nietigverklaring van het huwelijk / echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L.P. Quist,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. W.G. Dictus.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 9 februari 2021 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van mr. Quist van 8 maart 2021.

2.De nadere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 9 februari 2021 is de man toegelaten te bewijzen dat op [datum 1] bij hem sprake was van een zodanige stoornis van de geestvermogens dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen.
2.2.
In de brief van 8 maart 2021 heeft mr. Quist aangegeven dat de man afziet van bewijslevering. De vrouw heeft, hoewel zij daartoe in de gelegenheid is gesteld, niet op de brief van de man gereageerd.
2.3.
Rekening houdend met het voorgaande zal de rechtbank hierna eerst het verzoek van de man tot nietigverklaring van het huwelijk verder beoordelen.
Nietigverklaring huwelijk
2.4.
In rechtsoverweging 4.6. van de beschikking van 9 februari 2021 is overwogen dat op basis van al hetgeen naar voren is gebracht, niet vastgesteld kan worden dat op het moment van het aangaan van het huwelijk sprake was van een stoornis van de geestvermogens van de man. Ook is niet gebleken van enig verband tussen het door de man gestelde dagelijkse gebruik van drank, drugs en/of medicijnen en de gestelde stoornis waardoor de man op het moment van het aangaan van het huwelijk niet in staat zou zijn geweest om zijn wil te bepalen. Vervolgens is in rechtsoverweging 4.7. van voormelde beschikking overwogen dat de man zich heeft beroepen op het door hem ingeroepen rechtsgevolg van de nietigverklaring van het huwelijk en hem – nu hij nadrukkelijk bewijs had aangeboden – in staat gesteld om zijn stellingen te bewijzen.
2.5.
De man is niet geslaagd in de aan hem opgedragen bewijsopdracht, omdat hij in de brief van 8 maart 2021 heeft afgezien van bewijslevering. Dit heeft tot gevolg dat de stellingen van de man niet zijn komen vast te staan. Niet vast staat dus dat op [datum 1] bij de man sprake was van een zodanige stoornis van de geestvermogens dat hij niet in staat was om zijn wil te bepalen of de betekenis van zijn verklaring te begrijpen. Daarmee is niet voldaan aan het criterium van – het door de man aan zijn verzoek ten grondslag gelegde – artikel 1:32 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Nu geen grond aanwezig is om het huwelijk van partijen op de voet van het bepaalde in artikel 1:69 BW nietig te verklaren, zal het verzoek van de man worden afgewezen.
2.6.
Vervolgens moet het subsidiaire verzoek van de man, om de echtscheiding uit te spreken, beoordeeld worden.
Echtscheiding
2.7.
Namens de vrouw is geen verweer gevoerd tegen de door de man verzochte echtscheiding en daarnaast heeft de vrouw, bij wege van zelfstandig verzoek, ook verzocht om de echtscheiding uit te spreken. Vast staat dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht.
2.8.
De beide verzoeken tot echtscheiding zullen als over en weer niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
2.9.
De rechtbank zal vervolgens de overige verzoeken van partijen ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijksgoederengemeenschap beoordelen. In dat verband beoordeelt de rechtbank hierna eerst het verzoek van de man om de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren (sub II. in rechtsoverweging 2 van de beschikking van 9 februari 2021).
Huwelijkse voorwaarden vernietigbaar?
2.10.
In zijn verzoekschrift heeft de man verzocht om de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden nietig te verklaren, althans deze te vernietigen, zodat er geen sprake is van een algehele gemeenschap van goederen. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man aangevoerd dat het initiatief tot het opstellen van de huwelijkse voorwaarden van de vrouw kwam. In het op 4 maart 2020 ontvangen verweerschrift op zelfstandige verzoeken heeft de man verder aangevoerd dat de notaris bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden laakbaar, en niet volgens het door de KNB ontwikkelde stappenplan, heeft gehandeld. Volgens de man hebben partijen bij het opstellen van hun huwelijkse voorwaarden niet bewust gekozen voor een gemeenschap van goederen zoals die gold vóór 1 januari 2018. De man stelt dat niet is voldaan aan de vereisten zoals genoemd in artikel 3:44 lid 4 BW, omdat sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals lichtzinnigheid en een abnormale geestestoestand. Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat hij bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden “labieler was dan een gemiddeld mens” en/of dat sprake was van een abnormale geestestoestand als gevolg van het gebruik van diverse middelen. De man onderbouwt zijn stellingen met de volgende feiten en/of omstandigheden: het gedrag van partijen tijdens de samenleving, de betrokkenheid van instanties bij het gezin, de gedragsstoornissen waarmee hij bekend is, het dagelijkse gebruik van medicijnen in hoge doseringen, zijn dagelijkse alcoholgebruik en het veelvuldige drugsgebruik. De vrouw was volgens de man op de hoogte van zijn geestestoestand. Dit omdat zij met de man samenwoonde en wist van zijn (medische) voorgeschiedenis. Verder waren de motieven van de vrouw tot het huwelijk volgens de man uitsluitend van financiële aard en de man verwijst in dit verband naar de verklaring van de ex-partner van de vrouw, de heer [naam 3] (productie 10).
2.11.
De vrouw betwist dat alle initiatieven met betrekking tot het opstellen van de huwelijkse voorwaarden door haar alleen zijn genomen en dat alle communicatie met de notaris uitsluitend via haar e-mailadres is gegaan. De vrouw voert aan dat partijen samen naar de notaris zijn gegaan voor een intakegesprek en dat de notaris vervolgens op basis van dit intakegesprek een concept van de akte huwelijkse voorwaarden heeft opgesteld. Dit blijkt volgens de vrouw ook uit de brieven van LigneNotarissen van 25 juli 2019 en 4 februari 2020. Tijdens de zitting heeft de vrouw toegelicht dat partijen volgens de notaris op de “ouderwetse” manier zouden trouwen, waarbij alles van hen samen zou zijn. Volgens de vrouw was dit de bedoeling van partijen en partijen hebben dan ook bewust gekozen voor een algehele gemeenschap van goederen, zoals deze gold vóór 1 januari 2018. De vrouw betwist dat is voldaan aan de vereisten voor het aannemen van misbruik van omstandigheden bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden.
2.12.
Tijdens de zitting heeft de man, desgevraagd, verklaard dat hij aan zijn verzoek met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden uitsluitend ten grondslag legt het bepaalde in artikel 3:44 lid 4 BW. Eventuele overige, in de stukken aangevoerde, gronden heeft de man tijdens de zitting verlaten. De rechtbank zal het verzoek van de man beoordelen met inachtneming van het voorgaande.
2.13.
Een rechtshandeling is volgens het eerste lid van artikel 3:44 BW vernietigbaar, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Volgens het vierde lid van voormeld artikel is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. De man stelt dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 3:44 lid 4 BW en dit betekent dat de man zal moeten stellen – en bij betwisting bewijzen – welke omstandigheden aanwezig waren waardoor hij ten opzichte van de vrouw een zwakkere positie innam. Daarbij gaat het om de omstandigheden ten tijde van het opstellen van de huwelijkse voorwaarden op, of kort voorafgaand aan, 8 augustus 2019.
2.14.
Ter onderbouwing van zijn psychische gesteldheid heeft de man onder meer een rapport van 5 juni 2018 van de heer J.W. Vlasblom, psychotherapeut en GZ-psycholoog in het geding gebracht en een rapport van de Arbodienst van [datum 2]. Zoals ook in de beschikking van 9 februari 2021 is overwogen, leidt de rechtbank uit deze rapporten af dat de man gediagnosticeerd is met ADD/ADHD en dat sprake is van emotie-regulatieproblematiek, een aanpassingsstoornis, dat hij in het verleden behandeld is voor somberheidsklachten en dat sprake is (geweest) van suïcide risico. In de Arborapportage wordt aangegeven dat het kort voor de ondertekening van de huwelijkse voorwaarden (op 2 augustus 2019) en kort daarna (op 14 augustus 2019) niet goed ging met de man. Tijdens de zitting op 16 december 2020 is verder niet tussen partijen in geschil gebleken dat de man zeer regelmatig alcohol nuttigde en medicijnen en/of verdovende middelen gebruikte. Zoals in (rechtsoverweging 4.6. van) de beschikking van 9 februari 2021 is overwogen, heeft de vrouw immers tijdens de zitting aangegeven te herkennen dat de man in ieder geval één joint per dag rookte en heeft zij erkend dat de man regelmatig alcohol gebruikte. Ook waren partijen het er tijdens de zitting over eens dat de man medicatie gebruikte (zoals onder andere de slaapmedicatie Zolpidem en Lorazepam en medicatie voor de ADD-/ADHD-problematiek van de man). Uit de overgelegde rapporten blijkt echter niet hoe de psychische gesteldheid van de man was op, of kort voor, 8 augustus 2019. De in de rapportages genoemde omstandigheden kunnen niet zonder meer de conclusie rechtvaardigen dat de man op, of kort voor, 8 augustus 2019 labieler was dan een gemiddeld mens” en/of dat sprake was van een abnormale geestestoestand. De rechtbank overweegt in dit verband dat niet is komen vast te staan dat de man op 8 augustus 2019 onder invloed van middelen verkeerde, aangezien de vrouw dit heeft betwist. Volgens de verklaringen van de vrouw had de man op die dag hooguit het medicijn Oxazepam ingenomen om rustig te kunnen blijven, maar dit medicijn had volgens de vrouw geen gevolgen voor de psychische gesteldheid van de man.
2.15.
Op basis van al het voorgaande en gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw kan de rechtbank vooralsnog niet vaststellen dat de man op en direct voorafgaande aan de datum waarop partijen de huwelijkse voorwaarden bij de notaris hebben ondertekend, te weten op en omstreeks 8 augustus 2019, labieler was dan andere mensen, of dat bij hem sprake was van een abnormale geestestoestand al dan niet (mede) als gevolg van het gebruik van middelen. Dit betekent dat niet vast staat dat sprake was van bijzondere omstandigheden in de zin van het bepaalde in het vierde lid van artikel 3:44 BW. Ook kan de rechtbank niet beoordelen of de man door de bijzondere omstandigheden waarin hij stelde te verkeren, werd bewogen tot het ondertekenen van de huidige huwelijkse voorwaarden. De overige door de man aangevoerde feiten en/of omstandigheden, zoals bijvoorbeeld het gedrag van partijen tijdens de relatie, de betrokkenheid van instanties bij het gezin en de strafrechtelijke aangifte van de vrouw jegens de man, zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Uit deze feiten en/of omstandigheden blijkt immers – zoals namens de vrouw is erkend – dat de relatie tussen partijen soms turbulent verliep. Deze feiten en omstandigheden zijn op zich echter onvoldoende om te kunnen bijdragen aan de stelling van de man dat hij op – of kort voor – 8 augustus 2019 psychisch instabiel was.
2.16.
Nu de man zich beroept op het rechtsgevolg van het door hem aan zijn verzoek ten grondslag gelegde artikel 3:44 lid 4 BW en bewijs heeft aangeboden, zal hij in de gelegenheid worden gesteld zijn stellingen te bewijzen. Dit betekent dat de man zal moeten bewijzen dat het op dagelijkse basis gebruiken van medicijnen, alcohol en/of verdovende middelen (cannabis) bij hem heeft geleid tot psychische instabiliteit op het moment van ondertekening van de huwelijkse voorwaarden, te weten op en direct voorafgaande aan 8 augustus 2019. De rechtbank merkt op dat verder aannemelijk gemaakt dient te worden dat een causaal verband bestaat tussen deze psychische instabiliteit en het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden, in de zin dat de man in het geval er geen sprake is van de gestelde bijzondere omstandigheden de huwelijkse voorwaarden niet, of niet op de nu overeengekomen voorwaarden, zou hebben gesloten.
2.17.
Om te kunnen beoordelen of is voldaan aan het bepaalde in het vierde lid van artikel 3:44 BW moet verder de door de man gestelde bijzondere omstandigheid zoals zijn psychische instabiliteit voor de vrouw kenbaar zijn geweest en moet vast komen te staan dat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat de man door deze psychische gesteldheid werd bewogen tot het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden, en dat de vrouw de totstandkoming van de rechtshandeling heeft bevorderd. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man aangevoerd dat hij de brief van de notaris van 25 juli 2019 niet heeft gezien. Uit de stukken volgt dat de betreffende brief van de notaris aan beide partijen is geadresseerd. Gelet op de taak en positie van de notaris moet er dan vooralsnog ook van worden uitgegaan dat de vrouw niet wist of behoorde te weten dat de man door zijn gesteldheid werd bewogen tot het verrichten van de rechtshandeling, te weten het ondertekenen van de akte. Ook de door de man gestelde – en volgens hem uit de verklaring van de heer Van der Steen blijkende – financiële motieven van de vrouw tot het aangaan van het huwelijk zijn in dit verband vooralsnog onvoldoende. De man zal daarom in de gelegenheid worden gesteld om te bewijzen dat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat hij door zijn geestestoestand op 8 augustus 2019 werd bewogen tot het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden.
2.18.
De rechtbank zal de man, gelet op het voorgaande, in staat stellen om te bewijzen dat het dagelijkse gebruik van medicijnen, alcohol en/of verdovende middelen bij hem heeft geleid tot psychische instabiliteit op en direct voorafgaande aan 8 augustus 2019
endat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat hij als gevolg van deze psychische instabiliteit werd bewogen tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden. De man moet, zoals hierna is vermeld, zich erover uitlaten op welke wijze hij dit bewijs wil leveren.
2.19.
In afwachting van het door de man te leveren bewijs, wordt iedere verdere beslissing op de verzoeken van partijen ter zake de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijksvermogen aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst af het verzoek van de man om het tussen partijen gesloten huwelijk nietig te verklaren;
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [datum 1] in de gemeente Halderberge met elkaar gehuwd;
laat de man toe te bewijzen dat het dagelijkse gebruik van medicijnen, alcohol en/of verdovende middelen bij hem heeft geleid tot psychische instabiliteit op en direct voorafgaande aan 8 augustus 2019, en dat de vrouw wist of had moeten begrijpen dat hij als gevolg van deze psychische instabiliteit werd bewogen tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden;
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 juli 2021voor uitlating door de man of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
bepaalt dat de man, indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren, maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
bepaalt dat de advocaat van de man, indien hij getuigen wil laten horen, direct het aantal en zo mogelijk de namen van de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, partijen en hun advocaten voor de periode van vijf maanden vanaf de hiervoor genoemde roldatum op moet geven;
beveelt, indien de man het bewijs door middel van getuigen wil leveren, een getuigenverhoor en bepaalt dat het verhoor zal plaatsvinden voor het bij deze tot rechter-commissaris benoemde lid van deze rechtbank mr. R. van Coolwijk, die daartoe zitting zal houden in een van de kamers van het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda op een nog nader te bepalen dag en uur;
verstaat, dat bij de oproeping van de getuigen de in artikel 196 Rv voorgeschreven formaliteiten in acht zullen worden genomen, waarbij de in dat artikel bedoelde oproepings-brieven aangetekend zullen worden verzonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. van Coolwijk, F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en P.M.A.J. Bollen, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
cbu
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.