ECLI:NL:RBZWB:2021:3433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van jeugdhulpvoorziening en persoonsgebonden budget voor jeugdige met autistische stoornis

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van jeugdhulpvoorzieningen aan een jeugdige, [naam eiser], die lijdt aan een autistische stoornis en een beneden gemiddelde intelligentie. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout had in een besluit van 13 augustus 2019 een persoonsgebonden budget (pgb) van 9 uur individuele begeleiding per week toegekend. Dit besluit werd bestreden door de ouders van de jeugdige, die van mening waren dat de zorgbehoefte van hun kind niet voldoende werd erkend en dat er meer uren begeleiding nodig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders van [naam eiser] in bezwaar hadden aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat er een groot verschil was tussen de oude en nieuwe indicatie van zorg. De rechtbank heeft de argumenten van de ouders en de onderbouwing van het college zorgvuldig gewogen. Het college had zich beroepen op een advies van het Sociaal Wijkteam en het Jeugd Advies Team, waarin werd gesteld dat de zorgbehoefte van [naam eiser] niet meer dan 9 uur per week vereiste. De ouders hadden echter ook een contra-expertise van Trompetter & Partners overgelegd, die stelde dat de zorgbehoefte veel hoger was.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, concludeerde de rechtbank dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het aantal uren voor begeleiding zo laag was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat er een procesbelang was voor de ouders, omdat er daadwerkelijk zorg was verleend en zij een pgb voor deze zorg wensten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit door het aantal geïndiceerde uren voor de overgangsperiode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 op 15 uur per week te handhaven en voor de periode daarna op 11,3 uur per week. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het betaalde griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5554 WET

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

wettelijk vertegenwoordiger: [naam wettelijke vertegenwoordiger eiser] (moeder),
gemachtigde: mr. L.H.E. Sweers,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 13 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college aan eiser een jeugdhulpvoorziening toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) voor 9 uur individuele begeleiding per week.
In het besluit van 17 februari 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De ouders van eiser hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 14 april 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn ouders. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van Chastelet, [naam vertegenwoordiger verweerder] (Sociaal Wijkteam Oosterhout) en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] (Jeugd Advies Team).
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. [naam eiser] , geboren op [geboortedatum] 2006, is bekend met een autistische stoornis en een beneden gemiddelde intelligentie.
Tot 1 juli 2017 ontving [naam eiser] zorg vanuit de Wet Langdurige Zorg (Wlz).
In mei 2017 hebben de ouders van [naam eiser] voor hem een individuele voorziening Jeugdhulp aangevraagd op grond van de Jeugdwet.
Bij besluiten van 30 mei 2017 heeft het college over de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2019 een jeugdhulpvoorziening toegekend in de vorm van een pgb voor 14 uur individuele begeleiding en 7 uur persoonlijke verzorging per week, door het eigen netwerk. Het totaalbudget voor de duur van deze twee jaar bedroeg € 42.981,12 voor de individuele begeleiding en € 19.918,08 voor de persoonlijke verzorging.
Op 27 juli 2019 hebben de ouders van [naam eiser] om verlenging van de jeugdhulpvoorziening gevraagd.
Bij besluit van 13 augustus 2019 (primair besluit) heeft het college over de periode van 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 een jeugdhulpvoorziening toegekend voor 9 uur individuele begeleiding door het eigen netwerk per week, in de vorm van een pgb. Het totaalbudget over de looptijd van de beschikking bedraagt € 12.501,68.
Tegen dit besluit hebben de ouders van [naam eiser] bezwaar gemaakt.

Op 9 januari 2020 vond de bezwaarhoorzitting plaats.

Op 27 januari 2020 heeft de bezwaaradviescommissie het college geadviseerd het besluit nader te motiveren. Het college diende in lijn met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:147) nader uit te werken hoe het van de aangegeven benodigde uren hulp uiteindelijk is gekomen tot de toegekende voorziening. Ook miste de commissie een oordeel over het aandeel in het totale toegekende uren van de buiten de vier specifieke benoemde momenten gelegen begeleidingsbehoeften.
Naar aanleiding van het advies heeft het college de ouders van [naam eiser] gevraagd aanvullend toe te lichten waarom [naam eiser] niet verkeersveilig is en waarom hij niet alleen kan zijn.
Op 11 februari 2020 hebben de ouders van [naam eiser] de gevraagde antwoorden verstrekt.
Naar aanleiding daarvan hebben [naam vertegenwoordiger verweerder] van het Sociaal Wijkteam [plaatsnaam 2] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] van het Jeugd Advies Team (JAT) op 13 februari 2020 een nadere motivering opgesteld. Aan de hand van het door de ouders overgelegde dag-/week schema voor de zorg van [naam eiser] hebben zij per activiteit in een overzicht aangegeven wat als gebruikelijke en wat als boven gebruikelijke zorg moet worden aangemerkt en hoeveel tijd daarmee gemoeid is.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar - onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, het verweerschrift van 21 november 2019 en de nadere motivering van [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] van 13 februari 2020 ‑ ongegrond verklaard en is het primaire besluit ‘ongewijzigd’ in stand gelaten onder verbetering van de motivering. Het college blijft van oordeel dat een pgb voor 9 uur per week individuele begeleiding voldoende is. In het kader van een zorgvuldige overgangsperiode is er wel voor de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 een pgb toegekend voor individuele begeleiding voor 15 uur per week, met een totaalbudget van € 5.237,50. Met ingang van 1 oktober 2019 tot en met 20 juni 2020 is het pgb voor individuele begeleiding voor 9 uur per week gehandhaafd. Hieraan is een budget gekoppeld van € 9.359,18.
2. In geschil is het aantal uren aan toegekende jeugdhulpvoorziening voor [naam eiser] .
3. De ouders van [naam eiser] hebben, samengevat, aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is. De zorgbehoefte van [naam eiser] is niet wezenlijk veranderd en toch wordt er (veel) minder zorg toegekend dan voorheen. Er zit een groot verschil van 12 uur per week tussen de oude en de nieuwe indicatie. Het blijft onduidelijk waarom het college niet conform de CIZ-kaders de volledige uren voor begeleiding, toezicht en oefenen kan toekennen, zijnde minimaal 16 uur per week. Dit zou al fors minder uren dan in het verleden betekenen, omdat de uren voor persoonlijke verzorging volledig zijn weggevallen. Ook daar zijn ouders het niet mee eens.
Ouders zijn van mening dat 9 uur aan individuele begeleiding per week te weinig is. Ter onderbouwing van het beroep is een verklaring overgelegd van intensief gezinsbegeleider [naam gezinsbegeleider] d.d. 21 november 2019, een beschrijving van de dag- en weekendbegeleiding en een expertiserapport van Trompetter & Partners (hierna: Trompetter), waarin is geconcludeerd dat de boven gebruikelijke zorgbehoefte van [naam eiser] groter is dan door het college is vastgesteld. Naast de noodzakelijke begeleiding bij persoonlijke verzorging voor 7–9 uur per week dient er volgens Trompetter ook sprake te zijn van individuele begeleiding voor 14 uur per week.
4. Het college stelt zich op het standpunt dat er bij de vorige indicatie, anders dan bij de indicatie in geding, volledig vraaggericht werd geïndiceerd door het Sociaal Wijkteam. Hierdoor heeft eiser destijds een fors pgb gekregen, dat naar de huidige inzichten als te hoog gekwalificeerd dient te worden. Bij het bestreden besluit is een zorgvuldig opgebouwd overzicht gevoegd, waarin uiteen is gezet welke zorg in de situatie van [naam eiser] als ‘gebruikelijk’ of ‘boven gebruikelijk’ gezien moet worden en welke tijdsduur daaraan gekoppeld wordt. De benodigde hulp bij [naam eiser] betreft aansturing en niet overname (van handelingen). Aansturing neemt in de praktijk veel minder tijd in beslag dan overname. Er zijn geen uren voor persoonlijke verzorging meer toegekend, omdat [naam eiser] volledig zelfstandig in staat is om alle handelingen te verrichten die nodig zijn voor zijn persoonlijke verzorging. De contra-expertise van Trompetter geeft geen aanleiding het ingenomen standpunt te herzien. Het is onduidelijk hoe Trompetter tot het advies voor 9 uur begeleiding bij persoonlijke verzorging en 14 uur individuele begeleiding (totaal 23 uur) per week is gekomen en hoe hij hierbij gebruik heeft gemaakt van het afwegingskader gebruikelijke hulp en de CIZ-indicatierichtlijnen. Er wordt niet concreet aangegeven welke handelingen (van ouders) in het dagelijks leven van [naam eiser] als gebruikelijk of boven gebruikelijk gekwalificeerd moeten worden en welke tijdseenheid daaraan gekoppeld moet worden. De contra-expertise onderbouwt dan ook volgens het college onvoldoende concreet waarom een grotere ondersteuningsbehoefte bestaat dan uit de primaire medische advisering is gebleken.
5. In reactie op het verweerschrift heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat de gemeente zelf specifiek vermeldt dat sprake is van boven gebruikelijke zorg, als de oorzaak van de extra begeleiding en verzorging ligt bij de problematiek van de jeugdige. Daarvan is bij [naam eiser] sprake. Bij [naam eiser] betreffen de ontwikkel- en gedragsproblemen alle aandachtsgebieden. De boven gebruikelijke zorg ziet onder meer toe op zowel de begeleiding bij de persoonlijke verzorging (voornamelijk zorg met de handen op de rug), als op individuele begeleiding bij aansturen op gedrag en begeleiding bij activiteiten. Juist omdat het de bedoeling is om [naam eiser] zoveel mogelijk zelfstandig te laten (en te leren) functioneren, kost de ondersteuning en begeleiding vaak veel meer tijd dan de ‘voorgeschreven’ normtijden van het CIZ. Dat zijn normtijden voor mensen die zich normaal kunnen bewegen, meewerken, en geen gedragsproblemen hebben. Ter nadere onderbouwing van dit standpunt heeft gemachtigde van eiser een reactie van Trompetter op het verweerschrift overgelegd.
6.
Wettelijk kader
Artikel 2.3 van de Jeugdwet bepaalt – voor zover van belang – dat:
1. Indien naar het oordeel van het college een jeugdige of een ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, treft het college ten behoeve van de jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen zijn gemeente, voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en waarborgt het college een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, waardoor de jeugdige in staat wordt gesteld:
a. gezond en veilig op te groeien;
b. te groeien naar zelfstandigheid, en
c. voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau.
Artikel 2.2 van de Verordening Jeugdhulp gemeente [plaatsnaam 2] 2019 (Verordening) luidt:
De volgende overige voorziening is beschikbaar: Ambulante generalistische begeleiding voor ouders en jeugdigen, uitgevoerd door het sociale wijkteam [plaatsnaam 2] , gericht op:
  • vraagverheldering en toeleiding naar zorg;
  • ondersteunen er regisseren van zorg op het gebied van opvoeden en opgroeien volgens het principe één gezin/huishouden, één plan, één regisseur;
  • toegang tot specialistische zorg.
Artikel 7 van de Verordening luidt:
1. Gebruikelijke hulp aan jeugdigen is de ondersteuning, persoonlijke verzorging en/of opvoeding die in redelijkheid mag worden verwacht van de (pleeg)ouders.
2. De gemeente onderzoekt de hulpbehoefte van een jeugdige mede op basis van het “Afwegingskader gebruikelijke hulp” (zie bijlage 1 van de Verordening).
3. De jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening zoals bedoeld onder artikel 2.2 wordt toegekend voor zover deze de gebruikelijke hulp overstijgt.
7.
Beoordeling door de rechtbank
Vooraf
7.1
De rechtbank constateert ambtshalve dat het geschil zich toespitst op de vraag of er (aanvullend) pgb moet worden verstrekt voor een – inmiddels – afgesloten periode in het verleden. Daardoor ziet zij zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft. Het college heeft het procesbelang van eiser niet bestreden. De rechtbank stelt op basis van hetgeen ter zitting is besproken vast dat er een financieel belang is, omdat het college niet heeft betwist dat in de in het geding zijnde periode daadwerkelijk (extra) zorg vanuit het eigen netwerk aan [naam eiser] is verleend, deze uren administratief zijn bijgehouden en de ouders van eiser hier alsnog een pgb voor wensen te ontvangen. Hieruit volgt dat er procesbelang aanwezig is.
7.2
De rechtbank stelt ook vast dat het college na de heroverweging in bezwaar heeft besloten tot aanpassing van het primaire besluit, in die zin dat is gekozen voor een overgangsperiode waarin het aantal geïndiceerde uren stapsgewijs wordt afgebouwd. Over de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 is het aantal geïndiceerde uren teruggebracht naar 15 uur per week en per 1 oktober 2019 naar 9 uur per week. De rechtbank is van oordeel dat hierdoor geen sprake is van het ‘ongewijzigd in stand laten van het primaire besluit onder verbetering van de motivering’, maar dat verweerder in het bestreden besluit gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen. Verweerder had hierin aanleiding moeten zien het bezwaar gegrond te verklaren, onder toekenning van een proceskostenvergoeding. De rechtbank zal deze kosten alsnog toewijzen.
Kern
7.3
Niet in geschil is dat [naam eiser] vanwege zijn autisme spectrum stoornis (ASS) en beneden gemiddelde intelligentie in aanmerking komt voor jeugdhulp in de vorm van individuele begeleiding informeel en dat aan de voorwaarden voor toekenning van een pgb is voldaan. In geschil is of de per 1 oktober 2019 toegekende 9 uur individuele begeleiding toereikend moeten worden geacht. Meer specifiek is in geschil of (en hoeveel) de uren zorg die [naam eiser] van zijn ouders ontvangt als boven gebruikelijk kunnen worden aangemerkt en daarmee voor een pgb in aanmerking komen.
7.4
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1477) het toetsingskader voor verzoeken om jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet uiteengezet. Daaruit blijkt dat eerst de hulpvraag in kaart moet worden gebracht (1) en vervolgens dient te worden bekeken of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen en/of psychische problemen en stoornissen (2). Daarna kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is (3). Pas nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouders en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden (4). Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.
7.5
Het aantal geïndiceerde uren in het bestreden besluit is tot stand gekomen op basis van door de ouders van [naam eiser] overgelegde dagschema’s, gesprekken met de ouders, de schriftelijke beantwoording van nadere vragen door de ouders en een advies van het Sociaal Wijkteam en het JAT. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee de hulpvraag voldoende zorgvuldig in kaart heeft gebracht en ook de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen/stoornissen van [naam eiser] zorgvuldig heeft vastgesteld.
7.6
De rechtbank constateert dat met name in geschil is welk deel van de zorg die door ouders aan [naam eiser] wordt verleend gebruikelijk is en welk deel van de geleverde zorg boven gebruikelijk is.
De rechtbank stelt vast dat de Jeugdwet het begrip (boven)gebruikelijke zorg als zodanig niet kent. In de Verordening staat gebruikelijke hulp aan jeugdigen omschreven als ‘de ondersteuning, persoonlijke verzorging en/of opvoeding die in redelijkheid mag worden verwacht van de (pleeg)ouders.’ In de toelichting op de Verordening wordt dit begrip verder toegelicht: “
Met gebruikelijke hulp wordt de hulp en zorg bedoeld waarvan naar algemeen aanvaardbare maatstaven gangbaar wordt geacht dat ouders die aan hun kind bieden. Vanuit jurisprudentie is inmiddels duidelijk dat gemeenten het afwegingskader van het CIZ mogen gebruiken om te bepalen welke ondersteuning gebruikelijk is en welke ondersteuning het gebruikelijke te boven gaat. Door dit te borgen in de gemeentelijke verordening kan een afwijzing worden gebaseerd op dit artikel, voor zover deze zorg gebruikelijk kan worden geacht.”Bijlage 1 bij de Verordening geeft een uitgebreid ‘Afwegingskader gebruikelijke hulp’.
7.7
De rechtbank constateert dat [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] bij het opstellen van hun advies – waarop het college het aantal geïndiceerde uren heeft gebaseerd – zich rekenschap hebben gegeven van het toepassen van de Verordening, het Afwegingskader gebruikelijke hulp (bijlage 1 bij de Verordening) en de CIZ Indicatiewijzer. Zij hebben op grond van het dag-/weekschema van de ouders per activiteit aangegeven wat als gebruikelijke en wat als boven gebruikelijke zorg moet worden aangemerkt en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. De rechtbank acht de advisering door [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] voldoende inzichtelijk en duidelijk. Zij betrekt daarbij dat het JAT bestaat uit een regionaal team van professionals op het gebied van gedragsproblematiek, GGZ jeugd, (L)VB jeugd (licht verstandelijk beperkt) en leerproblemen van jeugd. [naam vertegenwoordiger verweerder 2] , als gedragswetenschapper en orthopedagoog bij het JAT, wordt dan ook door de rechtbank als deskundige op dit gebied aangemerkt en in staat geacht de beschreven problematiek, zoals die onder meer uit de door de ouders van [naam eiser] overgelegde dagschema’s naar voren komt, te vertalen naar het aantal te indiceren uren. Dit geldt te meer nu dit in overleg met [naam vertegenwoordiger verweerder] van het Sociaal Wijkteam is gebeurd.
7.8
De rechtbank is van oordeel dat tevens voldoende is gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt waarom er geen uren voor persoonlijke verzorging zijn toegekend. Uit de stukken blijkt dat [naam eiser] de handelingen die zien op persoonlijke verzorging wel zelf kan verrichten, maar dat hij daarbij aansturing nodig heeft. Het betreft geen overname van handelingen, maar aansturing bij handelingen. De rechtbank kan verweerder dan ook volgen in de keuze om het aansturen op persoonlijke verzorging onder ‘begeleiding’ te scharen.
7.9
Het college erkent dat [naam eiser] meer toezicht nodig heeft dan leeftijdsgenoten. De ouders van [naam eiser] hebben aangegeven dat [naam eiser] niet langer dan 15–30 minuten alleen kan zijn en dat zij hiermee met hem oefenen. De hoeveelheid boven gebruikelijke zorg die hiermee gemoeid is, is vastgesteld op 30 minuten per week. Verweerder heeft de ouders van [naam eiser] verder geadviseerd om ambulante zorg in te schakelen om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn de autonomie/zelfredzaamheid van [naam eiser] te vergroten. Voor overgangsmomenten en voorspelbaarheid is 100 minuten per week als boven gebruikelijke zorg vastgesteld. Voor ‘oefenen’ zijn geen extra uren boven gebruikelijke zorg afgegeven omdat [naam eiser] veel herhaling nodig heeft om een handeling of vaardigheid eigen te maken. Dit wordt geoefend door hem te ondersteunen tijdens de dagelijkse gang van zaken. Daarom is er bij die taken of onderwerpen al rekening gehouden met het toekennen van tijd. De rechtbank kan zich vinden in deze redenering.
7.1
De rapportages van Trompetter geven de rechtbank onvoldoende aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het advies van [naam vertegenwoordiger verweerder] en [naam vertegenwoordiger verweerder 2] . Met het college is de rechtbank van oordeel dat het rapport van Trompetter onvoldoende onderbouwd is. Er is onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoe Trompetter komt tot 9 uur begeleiding bij persoonlijke verzorging en 14 uur individuele begeleiding per week. Trompetter heeft niet concreet, per activiteit, een onderbouwde tijdsindicatie voor de benodigde begeleiding gegeven. Dit maakt dat het totaal aantal door Trompetter voorgestelde te indiceren uren – in tegenstelling tot die van het college – onvoldoende controleerbaar en verifieerbaar is voor verweerder en de rechtbank. Het college mocht het rapport van Trompetter daarom terzijde schuiven.
7.11
De rechtbank is aldus van oordeel dat het college een gedegen motivering aan het in een normale (school)week geïndiceerd aantal uren ten grondslag heeft gelegd. Het college heeft ter zitting erkend dat er een fout is gemaakt bij het vaststellen van het gemiddeld aantal geïndiceerde uren per week, omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de extra uren individuele begeleiding die nodig zijn tijdens de (school)vakanties. Partijen hebben tijdens een schorsing van de zitting samen berekend dat, indien rekening wordt gehouden met schoolvakanties, er gemiddeld 2,3 uur per week voor begeleiding bovenop de 9 reeds geïndiceerde uren dient te komen. Dit komt neer op een gemiddelde van 11,3 uur individuele begeleiding per week.
De rechtbank concludeert hieruit dat het college het gemiddeld aantal uren per week te laag heeft vastgesteld. Dit betekent dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd en niet zorgvuldig is voorbereid. Het college had, rekening houdend met de vakanties, een groter aantal uren per week dienen te indiceren. Het bestreden besluit komt daarom alsnog voor vernietiging in aanmerking.
8.
Conclusie
8.1
Gelet op hetgeen is overwogen onder 7.11 is overwogen, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Ook het primaire besluit zal worden herroepen.
8.2
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het aantal geïndiceerde uren voor de overgangsperiode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 handhaven op 15 uren per week en - in navolging van de door partijen ter zitting gemaakte berekening - bepalen dat voor de periode daarna 11,3 uur per week wordt toegekend. Dit betekent dat de rechtbank over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 juni 2020 aan eiser een pgb zal toekennen voor 11,3 uur aan individuele begeleiding per week. Als gevolg hiervan dient het college aan de ouders van [naam eiser] over deze periode een nabetaling aan pgb beschikbaar te stellen.
8.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het betaalde griffierecht vergoeden.
Ook veroordeelt de rechtbank het college in de namens eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.992,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,00 en een wegingsfactor 1).
De kosten die namens eiser zijn gemaakt voor het inschakelen van Trompetter komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu de rapportage van Trompetter door de rechtbank ter zijde is geschoven en niet geleid heeft tot de gegrondverklaring van het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • kent aan eiser over de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 een pgb toe voor de jeugdhulpvoorziening individuele begeleiding voor 15 uren per week;
  • kent aan eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met 20 juni 2020 een pgb toe voor de jeugdhulpvoorziening individuele begeleiding voor 11,3 uren per week;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.992,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, en mr. V.M. Schotanus en mr. A.J.G.M. de Weert, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.