ECLI:NL:CRVB:2017:147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/7595 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Dreessen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Verzoeker had op 5 augustus 2015 bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft de aanvraag op 26 augustus 2015 buiten behandeling gesteld omdat verzoeker niet alle gevraagde gegevens had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft vervolgens op 12 december 2016 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin hij stelde dat hij in financiële nood verkeert door schulden, waaronder een huurschuld. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker ontvangt een uitkering van € 346,17 en een ‘Rentenbescheid’ van € 546,93, wat samen een inkomen van € 893,10 per maand oplevert. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoeker in staat is om in zijn basisbehoeften te voorzien en dat er geen dreigende huisuitzetting is.

De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen en vastgesteld dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, met R.B.E. van Nimwegen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 januari 2017.

Uitspraak

16/7595 PW-VV
Datum uitspraak: 17 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. C.J.M. Dreessen, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 mei 2016, 15/3164 (aangevallen uitspraak).
Op 12 december 2016 heeft mr. Dreessen namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan en desgevraagd nadere stukken ingezonden.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft zich op 5 augustus 2015 gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Op 7 augustus 2015 heeft verzoeker een gesprek gehad met een medewerker van het werkloket Westelijk Mijnstreek. Tijdens dit gesprek is verzoeker een lijst meegegeven van de bewijsstukken die hij bij zijn aanvraag om bijstand moet inleveren. Bij brief van 10 augustus 2015 is dit nogmaals schriftelijk aan verzoeker bevestigd.
1.2.
Op 18 augustus 2015 heeft verzoeker de aanvraag ingediend en verschillende stukken ingeleverd. Bij brief van 18 augustus 2015 heeft het college verzoeker in de gelegenheid gesteld de ontbrekende stukken over te leggen, waaronder een volledig ingevuld aanvraagformulier, bankafschriften, bewijsstukken van schulden en huurbetalingen en een identiteitsbewijs. In deze brief heeft het college verzoeker meegedeeld dat de aanvraag buiten behandeling wordt gelaten als verzoeker de gegevens niet uiterlijk op 25 augustus 2015 heeft ingeleverd. Op 25 augustus 2015 heeft verzoeker het ingevulde aanvraagformulier, een aantal bankafschriften en een verklaring van de verhuurder overgelegd. In deze verklaring, gedateerd op 1 maart 2015, wordt enkel vermeld dat het door verzoeker bewoonde pand met ingang van 15 maart 2015 in eigendom wordt overgedragen aan een nieuwe verhuurder.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 oktober 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat verzoeker niet alle gevraagde gegevens heeft overgelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening onderbouwd met de hierna te bespreken gronden.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde spoedeisend belang gesteld dat hij schulden heeft, waaronder een huurschuld. Verzoeker heeft desgevraagd toegelicht dat hij een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet ontvangt tot een bedrag van € 346,17, alsmede een ‘Rentenbescheid’ van € 546,93. Verzoeker heeft gesteld dat hij met het totale inkomen van € 893,10 per maand niet kan voorzien in zijn basisbehoeften.
4.2.
Op grond van de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Awb, in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Hieruit vloeit voort dat in een situatie waarin geen sprake is van enig spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.3.
De beantwoording van de vraag of sprake is van onverwijlde spoed spitst zich in dit geval toe op de vraag of vanuit financieel oogpunt sprake is van een spoedeisend belang.
4.4.
Allereerst is van belang dat verzoeker - in ieder geval vanaf juni 2016 - kan beschikken over een inkomen van € 893,10 per maand, waarmee hij wordt geacht in zijn primaire levensbehoeften te kunnen voorzien. Er blijkt verder geen sprake te zijn van een dreigende huisuitzetting vanwege de opgelopen huurschulden. Gelet op deze omstandigheden heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment in een financiële noodsituatie verkeert, die het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen rechtvaardigen. De stelling van verzoeker dat het een onwenselijke situatie is dat zijn totaalinkomen onder het zogenaamde basisbehoeftenbudget ligt leidt niet tot een ander oordeel. Onder de basisbehoeften vallen huur en andere vaste lasten. Echter, het enkele feit dat niet aan al deze basisbehoeften kan worden voldaan uit de beschikbare middelen leidt nog niet tot het oordeel dat er sprake is van een financiële noodsituatie.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat bij dit verzoek een spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ontbreekt. Aldus bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6.
Het verzoek is gelet op 4.1 tot en met 4.5 kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Stehouwer, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2017.
(getekend) A. Stehouwer
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD