ECLI:NL:RBZWB:2021:3430

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
BRE-21_1005
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende had op 14 december 2020 gereageerd op de uitspraak op bezwaar, waarbij de inspecteur deze reactie als beroepschrift heeft aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank was bevoegd om het beroepschrift te behandelen. De zaak betreft een aanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01.

Belanghebbende was griffierecht verschuldigd van € 49,00, en de griffier had belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd. Op 4 april 2021 ontving belanghebbende een aangetekende brief waarin hij opnieuw werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. In deze brief werd ook vermeld dat niet-ontvankelijkverklaring kon volgen indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief was overgemaakt. De griffierechten zijn echter niet ontvangen door de rechtbank, wat leidde tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1005
uitspraak van 7 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] ,die heeft gesteld het beroepschrift te hebben ingediend namens
, [belanghebbende 2],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Bij brief van 14 december heeft belanghebbende gereageerd op de uitspraak op bezwaar. De inspecteur heeft deze brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen. Het beroep ziet op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01. Hiervoor is belanghebbende griffierecht verschuldigd van € 49,00. De griffier heeft belanghebbende daarover schriftelijk geïnformeerd.
De griffier heeft belanghebbende in een aangetekende brief van 4 april 2021 nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. De brief vermeldt dat niet-ontvankelijkverklaring kan volgen, indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief is overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de brief afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres.
Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht niet is ontvangen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 7 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.