Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
, [belanghebbende 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een beroep tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De belanghebbende had op 14 december 2020 gereageerd op de uitspraak op bezwaar, waarbij de inspecteur deze reactie als beroepschrift heeft aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank was bevoegd om het beroepschrift te behandelen. De zaak betreft een aanslag met het aanslagnummer [aanslagnummer] .H.66.01.
Belanghebbende was griffierecht verschuldigd van € 49,00, en de griffier had belanghebbende hierover schriftelijk geïnformeerd. Op 4 april 2021 ontving belanghebbende een aangetekende brief waarin hij opnieuw werd gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht. In deze brief werd ook vermeld dat niet-ontvankelijkverklaring kon volgen indien het griffierecht niet binnen vier weken na dagtekening van de brief was overgemaakt. De griffierechten zijn echter niet ontvangen door de rechtbank, wat leidde tot de conclusie dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft het beroep derhalve niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener van het verzetschrift kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.