ECLI:NL:RBZWB:2021:3405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
6 juli 2021
Zaaknummer
02/820752-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot doodslag en vernieling met vuurwapen

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1986, werd op 8 juli 2021 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 25 juni 2016 in Tilburg, waarbij de verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en vernieling. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 24 juni 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, onder andere op basis van verklaringen van de aangever en forensisch bewijs. De verdediging betwistte echter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangever en wees op het ontbreken van technisch bewijs dat de verdachte aan het schietincident verbond.

De rechtbank concludeerde dat de belastende verklaring van de aangever onvoldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. Hoewel er sterke aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, was er onvoldoende bewijs om vast te stellen dat hij daadwerkelijk de schutter was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangever inconsistent waren en dat er geen ander bewijs was dat de verdachte aan het schietincident kon koppelen. Daarom werd de verdachte integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende en overtuigend bewijs in strafzaken, en dat de rechtbank niet kan oordelen op basis van vermoedens of sterke aanwijzingen alleen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820752-16
vonnis van de meervoudige kamer van 8 juli 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1986 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. A.S. van der Biezen, advocaat te ‘s-Hertogenbosch

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
feit 1:
primair:verdachte op 25 juni 2016 te Tilburg heeft geprobeerd [Slachtoffer 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een vuurwapen in zijn richting te schieten;
subsidiair:verdachte op 25 juni 2016 te Tilburg heeft [Slachtoffer 1] bedreigd door met een vuurwapen in zijn richting te schieten;
feit 2:
verdachte op 25 juni 2016 te Tilburg de Kia Picanto van [Slachtoffer 2] heeft vernield of beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
In de visie van de officier van justitie kan feit 1 primair, de poging tot doodslag, wettig en overtuigend worden bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangever, de bevindingen van het team Forensische Opsporing, de zendmastgegevens en de tapgesprekken. In het bijzonder verwijst de officier van justitie naar het tapgesprek tussen verdachtes moeder en een waarzegster, waarin de moeder zegt dat haar zoon “ruzie heeft gemaakt met een jongen en hem met een pistool heeft geschoten”.
De officier van justitie gaat uit van boos opzet bij verdachte. Door in de richting van de woning te schieten waar de aangever op de stoep stond, heeft verdachte in elk geval willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de aangever zou raken.
Tevens wordt feit 2 wettig en overtuigend bewezen geacht. De aangever van feit 1, op wie werd geschoten, bevond zich voor de woning waar ook de Kia Picanto van de aangever van feit 2 was geparkeerd. De Kia werd door een kogel geraakt en daarmee beschadigd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Hij wijst er op dat slechts één persoon, namelijk de aangever, verdachte aanwijst als de schutter. Nu de aangever als enige bron inconsistent en leugenachtig verklaart en verder geen steunbewijs aanwezig is, wordt niet voldaan aan het vereiste bewijsminimum. Zo ontbreekt enig technisch bewijs dat verdachte koppelt aan het schietincident. Daarnaast zouden de tapgesprekken niet bruikbaar zijn als bewijsmiddel, omdat deze gesprekken niet juist zijn weergegeven en niet juist zijn geïnterpreteerd. De gesprekken zijn namelijk door tolken Berbers vertaald, terwijl verdachte geen Berbers maar Marokkaans-Arabisch spreekt. De raadsman doet in dit verband een voorwaardelijk verzoek om de betrokken tolken te laten horen, indien de rechtbank overweegt de tapgesprekken voor het bewijs te bezigen. De inhoud van de gesprekken ziet niet op de schietpartij, maar op ruzies over de straat/drugshandel waarmee verdachte zich in die periode heeft bezig gehouden.
De raadsman heeft daarom primair verzocht verdachte vrij te spreken van beide tenlastegelegde feiten.
Subsidiair is aangevoerd dat het (voorwaardelijk) opzet niet kan worden bewezen, gezien de verklaring van de onafhankelijke getuige [Naam 1] . Zij heeft immers gezien dat de schutter in de grond heeft geschoten. Uit die handeling is geen (voorwaardelijk) opzet af te leiden, maar baldadigheid of het zaaien van angst in de buurt. Ook om die reden is vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank kan worden vastgesteld dat er op 25 juni 2016 omstreeks 23.38 uur is geschoten in de [Straatnaam] te Tilburg, in de nabijheid van het pand met [Straatnaam] . Dat is de woning van de moeder van de aangever. De rechtbank heeft daarvoor in aanmerking genomen dat veel buurtbewoners rond dat tijdstip meerdere knallen hebben gehoord. Bij het forensisch onderzoek zijn hulzen, munitiedelen en schotbeschadigingen in de straat aangetroffen. Zo werd bij de voordeur van [Straatnaam] een manteldeel van een kogel gevonden. Vlak bij een grijskleurige BMW met kenteken [Kenteken] , die op een parkeerplaats in de straat stond, werden enkele hulzen aangetroffen. Van die BMW maakte destijds [Naam 2] , een vriend of kennis van verdachte, gebruik. De achterruit van een Kia Picanto, die ter hoogte van [Straatnaam] was geparkeerd, bleek te zijn verbrijzeld door een kogel. In de voorruit van die auto werd een doorschot van een kogel waargenomen.
De aangever heeft verklaard dat op hem is geschoten op het moment dat hij bij het huis van zijn moeder stond. In het licht van de gegeven omstandigheden komt die verklaring van de aangever de rechtbank aannemelijk voor.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of voldoende bewijs aanwezig is om te kunnen concluderen dat verdachte de persoon is geweest die de schoten heeft gelost in de richting van de aangever, die zich nabij het adres [Straatnaam] 7 bevond.
De aangever heeft verdachte als de schutter aangewezen. De rechtbank plaatst echter vraagtekens bij de verklaringen van de aangever. Hij heeft immers wisselend verklaard over het wel of niet zien van de grijze BMW waarmee verdachte naar de [Straatnaam] zou zijn gekomen. Tevens verklaart hij niet consistent over hoe verdachte aan het vuurwapen is gekomen. Verdachte zou blijkens aangevers eerste verklaring bij de politie het wapen uit de kofferbak van de BMW hebben gepakt. Tegenover de rechter-commissaris zegt de aangever later dat verdachte mogelijk naar huis is gerend om dat wapen te halen. Opvallend is ook dat de aangever pas in zijn tweede verklaring naar voren heeft gebracht dat hij kort vóór het schietincident verdachte nog is achterna gerend. Verder heeft de rechtbank meegewogen dat de aangever weliswaar heeft aangegeven dat het verdachte is geweest die op een afstand van ongeveer 150 tot 100 meter zijn wapen op hem afvuurde, maar dat het op die grote afstand in het donker lastig moet zijn waar te nemen wie de daadwerkelijke schutter is.
Getuigen, waaronder vrienden van de aangever, verklaren de schutter niet te hebben gezien. Uit hun verklaringen volgt zelfs niet dat verdachte op de bewuste avond op of rondom de plaats delict aanwezig is geweest.
De historische verkeersgegevens bieden evenmin uitsluitsel of verdachte omstreeks 23.38 uur in de [Straatnaam] is geweest en of hij daar toen heeft geschoten.
Uit de tapgesprekken is op te maken dat verdachte kort na de gebeurtenis naar Rotterdam is gegaan, dat hij het plan had om tijdelijk in Brussel te gaan wonen en werken, dat hij bang was voor de politie en dat er door hem van telefoons of telefoonkaarten werd gewisseld. Zoals aangehaald door de officier van justitie, vertelde verdachtes moeder tegen een waarzegster in een tapgesprek van 2 juli 2016 dat haar zoon op iemand heeft geschoten. De inhoud van de tapgesprekken leveren naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende concrete aanwijzingen op om verdachte als de schutter van de schietpartij op 25 juni 2016 te kunnen aanmerken.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat in deze zaak enig technisch bewijs ontbreekt, zoals resultaten van een DNA- of dactyloscopisch onderzoek. Bovendien is het vuurwapen waarmee is geschoten, niet gevonden.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de tapgesprekken en verklaringen in het dossier, waarin is opgenomen dat [Naam 2] met twee vrienden kort na het incident naar Spanje is vertrokken. In hoeverre deze bijkomende omstandigheid de zaak anders zou kunnen inkleuren is onbekend gebleven. Het roept wel vragen op omtrent de eventuele betrokkenheid van hen bij de schietpartij.
De belastende verklaring van de aangever, waarbij al kanttekeningen kunnen worden geplaatst, wordt derhalve in onvoldoende mate ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank komt tot de conclusie dat er weliswaar (sterke) aanwijzingen zijn die duiden op de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, maar dat onvoldoende vast is komen te staan dat verdachte daadwerkelijk de schutter is geweest. Het tenlastegelegde onder de feiten 1 en 2 kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte integraal vrijspreken.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde onder feit 1 primair en subsidiair en onder feit 2.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van de Wetering, voorzitter, mr. M.M. Veldhuizen en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A.C.M. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 8 juli 2021.