ECLI:NL:RBZWB:2021:3368

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
2 juli 2021
Zaaknummer
C/02/382977 / JE RK 21-459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling na verlenging, met nadruk op de impact van ouders op minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 29 juni 2021 de ondertoezichtstelling van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beoordeeld. De ouders, de vader en de moeder, zijn betrokken bij een langdurige en conflictueuze situatie die een negatieve impact heeft op de kinderen. De vader verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de gecertificeerde instelling Stichting Intervence heeft aangegeven geen verzoek tot verlenging in te dienen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen bij de moeder veilig kunnen opgroeien en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling hen meer schade dan voordeel zou opleveren. De kinderrechter heeft de ouders aangespoord om een minnelijke oplossing te zoeken en het belang van de kinderen voorop te stellen. Uiteindelijk is de ondertoezichtstelling voor één maand verlengd om een borgingsplan op te stellen, maar het resterende deel van het verzoek van de vader is afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders hun gedrag moeten heroverwegen en dat procederen geen oplossing biedt voor de problemen van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaakgegevens : C/02/382977 / JE RK 21-459
Nadere beschikking van de kinderrechter van 29 juni 2021
in de zaak van
[vader](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
betreffende
[minderjarige 1] ,geboren op 28 mei 2005 te Terneuzen (hierna: [minderjarige 1] ),
[minderjarige 2] ,geboren op 21 augustus 2007 te Terneuzen (hierna: [minderjarige 2] ).
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[minderjarige 1] ,voornoemd,
[minderjarige 2] ,voornoemd,
[moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.E. de Wit – de Witte te Goes.
de gecertificeerde instelling
STICHTING INTERVENCE(hierna: de GI),
locatie Middelburg.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad), om de kinderrechter over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

Het (verdere) procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de beschikking van de kinderrechter van 23 april 2021, met de daarin genoemde stukken;
  • de brief met bijlagen van de GI van 18 juni 2021, ingekomen bij de griffie op 22 juni 2021;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de vader van 27 juni 2021, tevens per post verstuurd en ingekomen op 28 juni 2021;
  • het e-mailbericht van [minderjarige 1] van 28 juni 2021;
Op 29 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. De Wit – de Witte,
  • een vertegenwoordiger van de Raad,
  • een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is met voorafgaand bericht niet verschenen bij de mondelinge behandeling.
De minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn niet nogmaals opgeroepen om hun mening kenbaar te maken, aangezien zij op 23 april 2021 al met de kinderrechter hebben gesproken. [minderjarige 1] heeft wel een e-mailbericht gestuurd met haar mening daarin verwoord.

2.De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 oktober 2017 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Intervence, gevestigd te Middelburg met ingang van 25 oktober 2017 en tot 25 oktober 2018. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 23 april 2021 tot 25 juli 2021. Het resterende deel van het verzoek van de vader is aangehouden.

3.Het verzoek

De vader verzoekt, nu de GI niet tot een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling overgaat, de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen op grond van artikel 1:260, tweede lid BW.

4.De standpunten

[minderjarige 1] heeft de kinderrechter gemaild. Zij wil niet in therapie, zij heeft al genoeg hulpverleners. Zij ziet geen nut in de verlenging van de ondertoezichtstelling en zij wil absoluut geen contact met de vader. Ook wil zij dat de moeder het eenhoofdig gezag over haar krijgt en dat de vader toestemming geeft voor de vernieuwing van haar paspoort en de aanvraag van een identiteitsbewijs.
De vader heeft in zijn brief van 27 juni 2021 reeds aangekondigd niet tijdens de mondelinge behandeling te verschijnen, omdat er voor hem en de minderjarigen niets meer te bereiken valt. Uit het onderzoek van Formaat blijkt dat het niet goed gaat met de minderjarigen, maar de moeder en de GI hebben hier niets van geleerd. De minderjarigen zijn dan ook de dupe van de strijd die de moeder voert tegen de vader. De vader staat er voor open om het gesprek met haar aan te gaan, om de minderjarigen verdere ellende te besparen. De GI heeft de vader gebeld met de mededeling dat zij een verzoek zou indienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling, maar daags daarna is medegedeeld dat zij dit alsnog niet zal doen. De vader stelt dat de toewijzing of afwijzing van het verzoek geen verschil zal maken, het zal niet leiden tot een verandering.
De GI sluit aan bij de rapportage van Formaat. De minderjarigen hebben al veel meegemaakt en hebben een zodanige houding richting de vader dat de druk die op hen ligt bij een verlenging van de ondertoezichtstelling geen bijdrage zal leveren aan hun ontwikkeling. Zij hebben bepaalde traumatische ervaringen opgedaan. Wat maakt dat zij tot de huidige opstelling zijn gekomen zal naar verwachting nooit duidelijk worden, maar hopelijk zal de therapie een positief effect hebben op hen. De ondertoezichtstelling zou gericht zijn op hun problematiek, maar ook op het contact met de vader. Zij zullen meer last dan baat hebben bij een verlenging van de ondertoezichtstelling. De ontwikkelingsbedreiging is niet weggenomen, maar de zorg is dat de ondertoezichtstelling averechts zal werken. Er is geprobeerd om de samenwerking te zoeken met de ouders, maar het is niet mogelijk gebleken om hen op hetzelfde spoor te krijgen. Om deze reden ziet de GI geen heil in een verlenging van de ondertoezichtstelling. De GI kan zich wel voorstellen dat er duidelijkheid nodig is over het ouderlijk gezag. Een soort deelgezag zoals Formaat adviseert bestaat echter niet en de GI gaat niet over dergelijke gezagsbeslissingen. De GI is voornemens om een borgingsplan op te stellen voor de hulpverlening van de minderjarigen. Onderdeel hiervan is de hulpverlening van mevrouw Hoekstra. Deze hulpverlening ziet in eerste instantie op [minderjarige 1] , maar hierin zouden [minderjarige 2] en de moeder ook meegenomen kunnen worden. De GI kan zich vinden in een korte verlenging voor het opstellen van het borgingsplan. Het gaat dan hoofdzakelijk om hulpverlening voor de minderjarigen en de GI kan zich niet voorstellen dat de ouders hier niet mee instemmen.
Namens de moeder is gereageerd op de brief van de vader. Het is niet terecht dat de vader refereert aan de verdeling van de boedelscheiding om de moeder in een kwaad daglicht te stellen. Het is haar goed recht om haar deel te incasseren, in lijn met de uitspraak van het hof. Dit betekent niet dat de moeder de vader blijft achtervolgen met procedures. De moeder wilt rust en duidelijkheid voor de minderjarigen. Het laatste jaar is erg onrustig geweest, mede door de vele (wisselende) hulpverleners. Zij wil één hulpverlener voor de minderjarigen. Er is nu toestemming van de gemeente om de hulpverlening van mevrouw Hoekstra voor [minderjarige 1] door te laten gaan voor zes uur per week.
Het doel van de ondertoezichtstelling is niet bereikt, maar de moeder kan de minderjarigen niet dwingen tot contact met de vader. Zij vindt dit contact wel erg belangrijk en probeert de minderjarigen hiervoor te motiveren en stimuleren, maar niets lijkt te werken. Zo gaat het ook met het contact tussen haar en de vader, ook hier wil zij zich voor inzetten, maar zonder resultaat. De moeder begrijpt dat het belangrijk is dat de minderjarigen naar traumatherapie zullen gaan, zij zal hen hiervoor motiveren.
De Raad benoemt dat het borgingsplan heel erg belangrijk is. Zonder dit borgingsplan kan de Raad geen advies geven over het verzoek. De Raad wilt volledige informatie over het hulpverleningsplan, de evaluatiemomenten, de verwachte duur en de rol van de vader hierin. De Raad vindt de door Formaat geadviseerde traumatherapie hierin noodzakelijk. Een korte verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig, zodat de Raad voor afloop van de ondertoezichtstelling de genoemde informatie kan verkrijgen en een mening kan vormen over de wenselijkheid van de afloop van de ondertoezichtstelling en of de Raad actie moet ondernemen. Ten overvloede meldt de Raad dat als de hulpverlening opmerkt dat het niet goed gaat, of wanneer de traumatherapie wordt afgebroken, de casus kan worden ingebracht bij de jeugdbeschermingstafel.

5.De beoordeling

Bij beschikking van 23 april 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en Tamon verlengd met ingang van 25 april 2021 en tot 25 juli 2021. Het resterende deel van het verzoek van de vader is aangehouden en daarover is gesproken op 29 juni 2021. Naar aanleiding van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling van 29 juni 2021 overweegt de kinderrechter als volgt over het resterende deel van het verzoek.
Tussen ouders is de voorgaande mondelinge behandelingen enige vooruitgang geboekt, waarbij over en weer verzoeken zijn ingetrokken dan wel toestemmingen alsnog zijn verleend. Tijdens de mondelinge behandeling van 23 april 2021 leek het er daarmee op dat de beide ouders een nieuwe inzet wilden plegen op het in onderling overleg oplossen van eventuele geschilpunten en eveneens in overleg inzetten van hulpverlening voor de minderjarigen.
Inmiddels is de vader voor de huidige mondelinge behandeling niet verschenen nadat de moeder een nieuwe procedure in verband met alimentatie/pensioen tegen hem zou zijn gestart. In een brief aan de kinderrechter spreekt hij uit niet met de moeder te willen spreken, het vermoeden te hebben dat een voorgaande gezinsmanager nog steeds aan de touwtjes trekt en doet hij, in een niet aan de ondertoezichtstelling gerelateerde kwestie een verzoek tot mediation. Eerder is al vastgesteld dat de moeder om haar moverende redenen niet heeft meegewerkt aan de door alle betrokkenen als noodzakelijk ervaren NIFP-rapportage, terwijl de vader op zijn beurt kennisneming van het op hem betrekking hebbende deel van dit rapport in het kader van deze procedure heeft tegengehouden. Het lijkt er daarmee op dat de ouders weliswaar bereid zijn om de minderjarigen bij te staan in hun lijden, maar nog steeds niet in staat zijn eventueel relevant eigen gedrag onder ogen te zien en onderdeel te laten uitmaken van een te vinden oplossing van de situatie, althans onderdeel te laten uitmaken van een beoordeling door de kinderrechter van die situatie.
De wens tot samenwerking bij de ouders is in zoverre tot heden te dun gebleken om nu binnen een voor de beide minderjarigen aanvaardbare termijn tot nieuwe stappen te komen binnen het kader van de ondertoezichtstelling. Daarnaast verdient het opmerking dat de vader er van af heeft gezien een toelichting te geven op de wenselijkheid van het verlengen van de door hem verzochte ondertoezichtstelling, terwijl in het oorspronkelijke verzoek geen specifieke termijn is verzocht.
Naast deze aspecten, allen betrekking hebbend op de beide ouders, is op basis van het rapport van Formaat duidelijk geworden dat voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met name het eindeloos voortduren van de strijd tussen de ouders belastend is. Het loyaliteitsconflict is ook op basis van de kindbrief van [minderjarige 1] , evident. Specifiek is het voor hen belastend dat zij onder die omstandigheden vrezen verder onder druk te zullen worden gezet om aan een omgangsregeling met de vader mee te werken. Nu aan die strijd niet op enige acceptabele wijze een eind lijkt te zullen komen, moet de aandacht dan ook worden verlegd naar het tot stand brengen van een voor beide minderjarigen zo groot mogelijke veiligheid en rust in de eigen opvoedomgeving. In dat kader stelt de kinderrechter vast dat de minderjarigen bij de moeder, wat er ook zij van haar verdere opstelling in deze procedure, veilig kunnen opgroeien en op enig moment zelf zullen kunnen kiezen voor hernieuwd contact met de vader. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt traumatherapie geadviseerd (nu KUK voor beiden niet toepasbaar is). Daarnaast hebben zij ook duidelijk gemaakt dat zij niet langer bereid zijn om met alweer een nieuwe gezinsmanager te praten om alles nog een keer uit te leggen. Zij zijn er klaar mee en willen verder met hun leven. De rapportage van Formaat ondersteunt dit, maar benadrukt dat zekere vormen van hulp nodig zijn waarvan de moeder heeft meegedeeld dat zij in vrijwillig kader zullen worden ingeroepen. De GI bevestigt dit en meent dan ook dat de ondertoezichtstelling moet eindigen. De GI is voornemens de laatste maand van de ondertoezichtstelling te benutten om de overdracht goed te laten plaatsvinden door in overleg met de ouders een borgingsplan op te stellen. Een eventuele korte verlenging van de ondertoezichtstelling zal wel meer ruimte bieden voor het opstellen van dit plan en het voorleggen van dit plan aan de Raad, zoals door de Raad verzocht.
Met het voorgaande lijkt een keuze voor beëindiging van de ondertoezichtstelling voor de hand te liggen. Dat is echter geen eenvoudige keuze omdat de kinderrechter zich in alle ernst afvraagt of de ouders in staat zullen blijken het signaal van Formaat serieus te nemen, namelijk dat het de gerechtelijke procedures en de daarbij passende, eisende opstelling van de ouders zijn die ervoor zorgen dat de minderjarigen trauma’s hebben opgedaan en daarvoor nu hulpverlening nodig hebben. Toch zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling niet verder verlengen dan slechts één maand, omdat hij nu tweemaal heeft meegemaakt dat wanneer de ouders door een onafhankelijke derde worden aangesproken op de mogelijkheden van een minnelijke aanpak, zij daartoe in staat bleken te zijn. De kinderrechter doet daarom een uitdrukkelijk op beide ouders om zich op deze minnelijke aanpak te concentreren en het belang van beide kinderen vanaf nu daadwerkelijk voorop te stellen. Procederen heeft geen toegevoegde waarde wanneer de inzet, om er blijvend positief uit te komen, er niet is. Die inzet moet ieder voor zich opbrengen in plaats van af te wachten of de ander al zo ver is.
Gelet op al het voorgaande ziet de kinderrechter geen toegevoegde waarde in voortzetting van de ondertoezichtstelling anders dan voor het opstellen en definitief maken van een borgingsplan. De GI heeft verklaard dat dit binnen enkele weken gerealiseerd kan worden, waarna dit op verzoek van de Raad ook aan de Raad zal worden gezonden. Om deze reden zal de ondertoezichtstelling voor één maand worden verlengd, ten behoeve van het realiseren en definitief maken van het borgingsplan. Het resterende deel van het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing:

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 25 augustus 2021;
bepaalt dat de GI de Raad zal informeren over de (definitieve) inhoud van het borgingsplan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het resterende deel van het verzoek af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, bijgestaan door mr. K.M.P. van Ginneke als griffier.
(KG)
Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 2 juli 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld, met uitzondering van de beslissing over de geschillenregeling:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.