ECLI:NL:RBZWB:2021:3303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
30 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na beëindiging dienstverband tijdens ziekte

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanspraak op een ZW-uitkering werd geweigerd. Eiseres was werkzaam als service coördinator en was vanaf 31 januari 2018 arbeidsongeschikt door fysieke klachten. Na een periode van ziekte ontving zij een WAZO-uitkering en meldde zich opnieuw ziek na een val met haar baby. Eiseres heeft op 14 december 2018 een vaststellingsovereenkomst (VSO) getekend, waarmee haar dienstverband per 1 maart 2019 werd beëindigd. Het UWV weigerde haar ZW-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 11 december 2018, omdat zij een benadelingshandeling zou hebben gepleegd door haar dienstbetrekking te beëindigen terwijl zij arbeidsongeschikt was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om de ZW-uitkering toe te kennen. De verzekeringsarts van het UWV heeft geconcludeerd dat eiseres op het moment van het ondertekenen van de VSO arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende medische informatie had overgelegd om de bevindingen van de verzekeringsarts te weerleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres door het ondertekenen van de VSO haar loonaanspraken heeft opgegeven, wat kwalificeert als een benadelingshandeling in de zin van de ZW.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7281 ZW

uitspraak van 29 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 6 april 2021. Eiseres is in persoon verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger verweerder] .
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres was vanaf 1 mei 2017 werkzaam als service coördinator bij [naam werkgever] (werkgever) voor 40 uur per week. Voor dat werk is zij op 31 januari 2018 uitgevallen vanwege fysieke klachten.
Eiseres ontving in de periode van 31 januari 2018 tot en met 8 augustus 2018 een
ZW-uitkering, omdat zij arbeidsongeschikt was vanwege gezondheidsklachten.
Eiseres ontving in de periode van 9 augustus 2018 tot 11 december 2018 een WAZO-uitkering. Op 1 oktober 2018 is eiseres bevallen. Tijdens het WAZO-verlof is zij vervolgens op 19 november 2018 met de baby van de trap gevallen, waardoor zij een ribfractuur en rugklachten opliep. Aansluitend aan het WAZO-verlof heeft eiseres zich bij de werkgever ziek gemeld.
Werkgever is eigenrisicodrager in de zin van de ZW. Voor het uitvoeren van haar taken op dat gebied laat werkgever zich bijstaan door het bedrijf [naam onderneming] .
Werkgever heeft eiseres op 14 december 2018 verzocht per 17 december 2018 te starten in passend werk. Hierop heeft eiseres zich per 17 december 2018 hersteld gemeld. Eiseres heeft na 17 december 2018 echter niet meer gewerkt, maar heeft verlofuren opgenomen. Op 21 december 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden met HRM. Vervolgens is eind januari 2019 een vaststellingsovereenkomst (VSO) getekend, waarmee het dienstverband van eiseres werd beëindigd per 1 maart 2019.
Op 2 april 2019 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld vanaf 11 december 2018 en heeft zij een ZW-uitkering aangevraagd bij het UWV. Bij besluit van 4 juni 2019 heeft het UWV eiseres laten weten dat zij geen ZW-uitkering kan krijgen, omdat de werkgever een loondoorbetalingsverplichting had.
Bij brief van 3 juni 2019 heeft het UWV onderkend dat de ziekmelding van eiseres onder het risico van werkgever viel, waarna deze is verzocht de ziekmelding in behandeling te nemen.
Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het UWV aan eiseres een voorschot op de ZW-uitkering betaald vanaf 1 maart 2019 wegens het uitblijven van de behandeling van haar ziekmelding door werkgever.
Op 4 september 2019 heeft de werkgever het UWV verzocht een beschikking over de
ZW-uitkering aan te leveren vanwege de benadelingshandeling die eiseres heeft verricht door het sluiten van een VSO tijdens ziekte. Hierop heeft het UWV bij besluit van
10 september 2019 (primair besluit) geweigerd aan eiseres met ingang van 11 december 2018 een ZW-uitkering toe te kennen in verband met het prijsgeven van haar aanspraken op loon door een benadelingshandeling.
Bij brief van 25 september 2019 heeft werkgever eiseres medegedeeld dat zij de door haar van maart tot en met augustus 2019 ontvangen ZW-uitkering dient terug te betalen tot een bedrag van € 7.151,88.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de weigering om per 11 december 2018 een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen heeft gehandhaafd.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
In artikel 45 van de ZW is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend:
j. indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen.
2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
7. Onder benadeling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, wordt mede verstaan de situatie dat de verzekerde zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking in de periode, bedoeld in artikel 29, eerste lid.
In artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit is onder andere bepaald dat de hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met m, genoemde wetten, op te leggen maatregel, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25,- bedraagt, wordt vastgesteld op een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.
In artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (het Maatregelenbesluit) is bepaald dat de verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het wachtgeldfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid of het Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW.
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als service coördinator als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een arts (getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts), een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eiseres gezien op het spreekuur van 7 mei 2019, waarbij onderzoek van de psyche heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts rapporteert op 8 mei 2019 het volgende. De diagnoses van eiseres zijn ribfractuur grotendeels hersteld en een aanpassingsstoornis. Eiseres heeft zich ziek gemeld door een ribfractuur na een val van de trap half november 2018. Hiernaast speelden er ook psychische klachten, na spanningen die op het werk ontstonden nadat eiseres aangaf zwanger te zijn. Eiseres geeft aan zich te hebben beter gemeld, terwijl zij dat niet was. Overleg met werkgever heeft geleid tot de VSO. Gezien de klachten van eiseres is het aannemelijk dat ze per einde WAZO ongeschikt was voor haar eigen werk. Dit betekent dat eiseres tijdens ziekte een VSO heeft getekend. Ten tijde van de ondertekening had eiseres het psychische kunnen overzien, waarbij ze ook nog een week bedenktijd heeft gehad, en was het niet bezwaarlijk geweest als zij in de ZW bleef, dus was er geen medische reden tot ontslagname. Eiseres heeft nog beperkingen voor pieken en deadlines, sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden, conflicthantering, leidinggevende taken, fysiek zwaar werk en onregelmatigheid. Eiseres is ongeschikt voor eigen werk in verband met hanteren werkdruk. De verwachting is dat de belastbaarheid binnen drie à vier maanden aanzienlijk zal verbeteren.
Arts [naam arts] heeft eiseres in het kader van de EZWb gezien op het spreekuur van
1 november 2019, waarbij psychisch onderzoek is verricht, en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert op 4 november 2019 als volgt. De diagnose van eiseres is depressieve episode. In 2019 heeft eiseres zich op advies met terugwerkende kracht per
11 december 2018 ziek gemeld. Eiseres was ziek door een ribfractuur sinds november 2018. Hierna speelde er ook psychische klachten, die actueel zijn. De anamnese, het dagverhaal en de bevindingen zijn consistent met depressieve klachten. De slaapstoornissen en vermoeidheid passen bij dit beeld. Het herstelgedrag is adequaat. De psychologische behandeling is recent gestart. Er is geen reden om aan te nemen dat sprake is van geen benutbare mogelijkheden of volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Eiseres is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines, zonder hoog handelingstempo en zonder beroepsmatig autorijden. Eiseres is beperkt voor conflicthantering, leidinggevende taken en zwaar fysiek werk. Er geldt een urenbeperking tot 6 uur per dag, een beperking voor ’s nachts werken en een beperking voor onregelmatigheid op medische gronden vanwege energetische redenen. Eiseres heeft op de datum in geding verminderde benutbare mogelijkheden. De verwachting is dat de belastbaarheid op de langere termijn nog aanzienlijk zal verbeteren.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft eiseres gesproken op de telefonische hoorzitting van
15 april 2020 en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b rapporteert op
15 april 2020 als volgt. De weigering van de ZW-uitkering wordt gevolgd. Er is sprake van een ziektebeeld gekenmerkt door psychische kwetsbaarheid, een ribfractuur en een trauma van de rug. De ribfractuur heelde, maar de rugklachten bleven en de psychische klachten namen progressief toe. Hierdoor is de stelling van eiseres dat zij arbeidsgeschikt zou zijn geweest ten tijde van het tekenen van de VSO niet overtuigend. De stelling dat eiseres zou hebben gewacht met het tekenen van de VSO tot ze beter was, overtuigt niet. Het moment van tekenen lijkt ingegeven door het feit dat alle vakantiedagen eind januari waren opgenomen. Eiseres had destijds haar medische situatie en de psychische belastende arbeidsverhoudingen kunnen uitleggen bij haar bedrijfsarts. Eiseres koos er echter voor zich hersteld te melden, vervolgens haar vakantiedagen op te nemen en een VSO te tekenen. Haar keuze is verzekeringstechnisch verwijtbaar, omdat ze als werknemer ontslag heeft genomen, terwijl zij ziek was en recht had op doorbetaling van loon. Eiseres was op
17 december 2018 arbeidsongeschikt, ononderbroken tot na het tekenen van de VSO. Hierdoor is er sprake van een benadelingshandeling.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij een
ZW-uitkering heeft aangevraagd per datum ziekmelding in april 2019, niet per 11 december 2018. Eiseres was niet arbeidsongeschikt bij het ondertekenen van de VSO. Haar huisarts en fysiotherapeut zijn bereid dit schriftelijk te bevestigen. Zij heeft niet gewacht met het ondertekenen van de VSO tot zij beter was, want bij het gesprek met HRM waren er geen ernstige klachten meer. Eiseres had pas psychische klachten vanaf eind maart 2019, niet vanaf 17 december 2018, zoals de verzekeringsarts b&b schrijft. Eiseres was niet psychisch kwetsbaar bij het ondertekenen van de VSO, enkel boos om de gang van zaken bij haar ex-werkgever. De conclusies van de verzekeringsarts b&b zijn onjuist, omdat geen navraag is gedaan bij de huisarts en fysiotherapeut. Eiseres verwijst naar de verslagen van fysiotherapiepraktijk [naam fysiotherapiepraktijk] van december 2018 en maart 2019.
5.3
In geschil is de vraag of eiseres een benadelingshandeling heeft gepleegd door haar dienstbetrekking te beëindigen terwijl zij arbeidsongeschikt was.
Volgens vaste rechtspraak is er sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Hiermee is immers een einde gekomen aan de loonbetalingsverplichting van een werkgever op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, ter vervanging waarvan vervolgens ziekengeld wordt gevraagd (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
14 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:436).
Eiseres heeft in januari 2019 de VSO ondertekend, die onder meer inhield dat het dienstverband met haar werkgever met ingang van 1 maart 2019 zou worden beëindigd.
Naar aanleiding van de ziekmelding op 2 april 2019 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat eiseres per einde van de WAZO-uitkering ziek was. Het UWV heeft de ziekmelding bij brief van 3 april 2019, waarbij is uitgegaan van een eerste ziektedag van 10 december 2018, aan eiseres bevestigd. Het UWV heeft de ziekmelding plausibel geacht en heeft bij besluit van 23 juli 2019 aan eiseres een voorschot op de ZW-uitkering betaald vanaf 1 maart 2019, aansluitend aan de periode waarover eiseres loon heeft ontvangen.
De rechtbank is met betrekking tot het medisch onderzoek van oordeel dat dit onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiseres gestelde klachten, waaronder pijnklachten en psychische klachten. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom hij van mening is dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Eiseres heeft namelijk onvoldoende medische informatie overgelegd om aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b te twijfelen. De verslagen van de fysiotherapeut betreffen geen stukken van een medicus, maar van een paramedicus. Ook de informatie van de huisarts geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b, mede omdat het huisartsenjournaal geen melding van psychische klachten bevat. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar standpunt dat zij op het moment van het tekenen van de VSO niet ziek was.
Door de VSO te ondertekenen heeft eiseres, tijdens ziekte, meegewerkt aan de beëindiging van het dienstverband en daarmee haar loonaanspraken jegens haar werkgever opgegeven. Dit betekent dat zij een benadelingshandeling heeft gepleegd.
Eiseres heeft haar stelling dat zij 10 december 2018 slechts als eerste ziektedag heeft gekozen op advies van een medewerker van het UWV niet onderbouwd met objectief en verifieerbaar bewijs. Deze grond van eiseres slaagt dan ook niet.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd om per 11 december 2018 een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen.
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 29 juni 2021en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.