ECLI:NL:RBZWB:2021:3268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
29 juni 2021
Zaaknummer
C/02/384866 / JE RK 21-863
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen met aandacht voor toekomstperspectief en contactherstel

Op 9 juni 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, een nadere beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen, die sinds 2015 en 2016 onder toezicht zijn gesteld. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing te verlengen tot respectievelijk 17 mei 2022 en de duur van de ondertoezichtstelling toegewezen. De kinderrechter oordeelt dat de huidige opvoedsituatie bij de pleegouders in het belang van de kinderen is en dat er behoefte is aan duidelijkheid, rust en stabiliteit.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn de standpunten van de betrokken partijen besproken. De GI heeft aangegeven dat het toekomstperspectief van de kinderen bij de pleegouders ligt en dat er zorgen zijn over de vader, die niet in staat is gebleken om constructief samen te werken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader ingediend, maar ziet geen reden om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder steunt de verlenging van de maatregelen, terwijl de vader zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter.

De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de GI en de Raad en verwacht dat zij de bestaande onduidelijkheid snel wegnemen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 24 juni 2021. Hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/384866 / JE RK 21-863
Datum uitspraak: 9 juni 2021
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING(hierna: de GI),
gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op 15 augustus 2015 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
[minderjarige 2], geboren op 22 augustus 2016 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] ).
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] (hierna: de moeder),

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. S. van de Voorde te Middelburg,

[de man] (hierna: de vader),

wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam, tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd door diens kantoorgenoot mr. A.L. Witteveen,

[pleegouders 1] (hierna: de pleegouders van [minderjarige 1] ),

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[pleegouders 2] (hierna: de pleegouders van [minderjarige 2] ),

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg (hierna: de Raad), om de kinderrechter over het verzoek te adviseren.

Het verdere procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 14 mei 2021 en alle daarin genoemde en vermelde stukken;
  • de tijdens de mondelinge behandeling overgelegde schriftelijke uitwerking van de mondelinge verklaring van de pleegmoeder van [minderjarige 2] .
Op 9 juni 2021 heeft de kinderrechter het verzoek – met gesloten deuren – mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van de Voorde;
  • de vader, bijgestaan door mr. Witteveen;
  • de pleegouders van [minderjarige 1] ;
  • de pleegouders van [minderjarige 2] ;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordiger namens de Raad.
Tevens was met bijzondere toestemming van de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling aanwezig de pleegzorgbegeleidster van de pleegouders.

De feiten

De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 17 november 2015 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld tot 17 november 2016. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 23 augustus 2016 is [minderjarige 2] onder toezicht gesteld tot 23 augustus 2017. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2017 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 19 juli 2017. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg van 14 mei 2021 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg laatstelijk (ambtshalve) verlengd tot 17 juni 2021. De verzoeken zijn voor het overige aangehouden tot de mondelinge behandeling van 9 juni 2021.

De verzoeken

Aan de orde zijn nog de resterende delen van de verzoeken van de GI, uitvoerbaar bij voorraad:
  • om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen tot 17 mei 2022;
  • om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De GI handhaaft het verzoek en legt daaraan ten grondslag dat het toekomstperspectief van de minderjarigen (de plaats waar zij duurzaam zullen opgroeien) naar haar mening bij de pleegouders is gelegen en dus niet bij (één van) de ouder(s). De GI heeft dit standpunt al meermaals naar voren gebracht tijdens eerdere zittingen bij de kinderrechter. In juli 2019 heeft de GI een verzoek tot onderzoek naar de noodzaak van een verderstrekkende maatregel ingediend bij de Raad. Het heeft langere tijd geduurd voordat de Raad het onderzoek heeft afgerond, omdat de Raad de resultaten van het onderzoek van KSCD wilde afwachten alvorens een advies uit te brengen over het perspectief van de minderjarigen. De GI stelt dat de Raad het onderzoek inmiddels heeft afgerond en concludeert dat het perspectief van de minderjarigen niet bij de vader is gelegen, maar dat de Raad geen duidelijkheid schept over het perspectief van de minderjarigen met betrekking tot de moeder. Ook stelt de GI dat de Raad de pleegouders tijdens het onderzoek niet heeft gehoord, terwijl zij wel belanghebbenden zijn. De GI vindt het van belang dat de Raad zich duidelijk zal uitspreken over het perspectief van de minderjarigen. Daarnaast heeft de GI toegezegd dat zij de komende periode aandacht zal hebben voor het contact tussen de minderjarigen en hun beide ouders. Hoewel het contact tussen enerzijds de moeder en anderzijds de minderjarigen en de pleegouders sinds december 2020 is verbeterd, blijft de GI van mening dat de zorgen onvoldoende zijn weggenomen en het perspectief van de minderjarigen bij de pleegouders is gelegen. Gelet op het voorgaande vindt de GI dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen nog steeds in het belang van hun verzorging op opvoeding noodzakelijk is.
De Raad concludeert naar aanleiding van het onderzoek dat hij heeft verricht naar de noodzaak tot gezagsbeëindiging dat het gezag van de vader over de minderjarigen moet worden beëindigd. De Raad stelt in dat verband dat de vader niet in staat is gebleken om in het belang van de minderjarigen te denken en te handelen, waardoor een constructieve samenwerking met de vader niet tot stand is gekomen. Ook is er al gedurende drie jaren geen sprake van contact tussen de vader en de minderjarigen. Hoewel de vader vindt dat hij in staat is om voor de minderjarigen te zorgen, heeft hij volgens de Raad zijn medewerking niet verleend bij (gezags-)zaken die de minderjarigen aangaan. De Raad heeft al een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen bij de rechtbank ingediend. Aangezien de Raad voornoemde zorgen niet ziet bij de moeder, is er geen reden tot beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarigen. De Raad is van mening dat de GI op korte termijn duidelijkheid dient te verschaffen over de (on)mogelijkheden voor het thuisplaatsen van de minderjarigen bij de moeder. Als het gezag van de vader over de minderjarigen wordt beëindigd en het gezag van de moeder over de minderjarigen wordt gehandhaafd, dan is het wellicht mogelijk om het verblijf van de minderjarigen bij de pleegouders binnen het vrijwillig kader voort te zetten. De vertegenwoordiger van de Raad heeft ten slotte aangegeven dat hij de kritiek van de GI en de pleegouders op het raadsonderzoek heeft gehoord en hij er voor zal zorgen dat hierover vanuit de Raad nog een terugkoppeling wordt gegeven.
Namens en door de moeder is aangevoerd dat zij instemt met toewijzing van het verzoek, om zodoende de veiligheid van de minderjarigen en hun verblijf bij de pleegouders te waarborgen. Als de maatregelen niet worden verlengd, dan vreest de moeder dat de vader de minderjarigen bij de pleegouders zal ophalen. Zodra de rechtbank heeft beslist op het door de Raad bij de rechtbank ingediende verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen, dan vindt de moeder dat de mogelijkheden dienen te worden onderzocht om de hulpverlening en het verblijf van de minderjarigen bij de pleegouders binnen het vrijwillig kader voort te zetten. De moeder accepteert namelijk dat het perspectief van de minderjarigen bij de pleegouders is gelegen en vindt dat deze (opvoed)situatie dient te worden voortgezet totdat de minderjarigen meerderjarig zijn. De moeder ziet dat de minderjarigen zich momenteel bij de pleegouders positief ontwikkelen. Ook is de moeder zelf druk bezig om haar leven te stabiliseren.
Namens en door de vader is aangevoerd dat hij zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter ten aanzien van de beslissing op de voorliggende verzoeken. Hij heeft al langere tijd geen contact met de minderjarigen en wil graag een grotere rol in hun leven. De vader wil dan ook graag dat de contacten tussen hem en de minderjarigen worden hersteld, maar hij kan niet instemmen met de daarbij gestelde voorwaarden zoals het volgen van agressieregulatietherapie of begeleiding vanuit de GI. Daarnaast wil de vader elke maand informatie ontvangen over de minderjarigen. Hoewel hij sinds kort informatie ontvangt van de gezinsmanager, frustreert het hem dat hij soms wel foto’s maar geen informatie krijgt en dat de minderjarigen niet altijd goed zichtbaar zijn op de verstuurde foto’s.
De pleegouders van [minderjarige 1] stellen dat het goed gaat met [minderjarige 1] , maar dat hij wel veel begeleiding nodig heeft. Ook vindt [minderjarige 1] het moeilijk om met andere kinderen om te gaan en kan hij soms enorm boos worden. De pleegouders willen [minderjarige 1] alles bieden wat hij nodig heeft zodat hij zich zo goed als mogelijk kan ontwikkelen.
De pleegouders van [minderjarige 2] houden bovenal veel van [minderjarige 2] en gunnen haar het beste voor de toekomst. Zij zien wel dat [minderjarige 2] het soms erg moeilijk heeft. Al jarenlang worden de pleegouders in de aanloop naar een zitting bij de kinderrechter geconfronteerd met spanningen, waardoor ook [minderjarige 2] wordt belast. De pleegouders stellen dat [minderjarige 2] en zijzelf een grote behoefte hebben aan duidelijkheid over het perspectief van [minderjarige 2] . Zij waren dan ook opgelucht toen zij vernamen dat het onderzoek vanuit de Raad eindelijk was opgestart, maar voelen zich momenteel gekwetst en beledigd omdat zij niet als belanghebbenden in het onderzoek zijn gehoord. Daarnaast vinden de pleegouders dat de vader zich moet beseffen dat de bedreigingen die hij uit richting onder andere de pleegouders ook de kinderen raken, omdat zij de daarmee gepaard gaande spanningen meekrijgen en daardoor worden belast. Voor de toekomst wensen de pleegouders dat er een mooie band tussen de ouders, de minderjarigen en de pleegouders kan worden opgebouwd, met wederzijds respect en rust, ook al is het gezag van de ouder(s) beëindigd.

De nadere beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de maatregelen. Gebleken is dat de minderjarigen een grote behoefte hebben aan duidelijkheid over hun perspectief, rust en stabiliteit. Aangezien de Raad inmiddels een verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen bij de rechtbank heeft ingediend, vindt de kinderrechter dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat hun huidige (opvoed)situatie de komende periode wordt voortgezet en dat hierover duidelijkheid bestaat. Dat er niet opnieuw een tussentijdse zitting bij de kinderrechter hoeft plaats te vinden en de minderjarigen niet langer worden belast met de daarmee gepaard gaande onduidelijkheid en spanningen. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek, dat niet is weersproken, dan ook toewijzen in die zin dat hij de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een voorziening voor pleegzorg zal verlengen voor de resterende duur van elf maanden, te weten met ingang van 17 juni 2021 en tot 17 mei 2022.
De komende periode vindt de kinderrechter het van belang dat de positieve ontwikkelingen bij de moeder worden voortgezet en deze bij de vader worden ingezet.
Ten aanzien van de vader, verwacht de kinderrechter van de GI dat zij, aan de hand van de feiten en omstandigheden van dit moment, zal onderzoeken wat de (on)mogelijkheden zijn voor contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen. Daarbij dient de GI kritisch te bezien of de eerder gestelde voorwaarden voor contact(herstel) nog steeds nodig zijn en of er wellicht nog (andere) mogelijkheden zijn waarmee de bezwaren van de vader kunnen worden weggenomen en de (sociaal-emotionele) veiligheid van de minderjarigen voldoende kan worden gewaarborgd tijdens hun contact met de vader. Het belang van de minderjarigen staat hierbij voorop. Aan de andere kant dringt de kinderrechter er bij de vader op aan om, met het oog op de belangen van de minderjarigen, over zijn bezwaren heen te stappen zodat hij en de minderjarigen weer contact met elkaar kunnen hebben. Daarbij benadrukt de kinderrechter dat de vader zal moeten samenwerken met de aangewezen gezinsmanager.
De kinderrechter richt zich vervolgens tot de GI en de Raad. De kinderrechter vindt het onbegrijpelijk dat zij het rapport en advies van de Raad over het perspectief van de minderjarigen niet tijdig voorafgaand aan de mondelinge behandeling van de voorliggende verzoeken hebben overgelegd. Nu heeft de kinderrechter geen kennis kunnen nemen van de inhoud daarvan, terwijl deze informatie wel van belang is voor het verdere verloop van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarigen. De kinderrechter verwacht van de GI en de Raad dat zij in goed onderling overleg zullen treden en zij de bestaande onduidelijkheid en onderlinge onenigheid op een zo kort als mogelijke termijn zullen wegnemen, zodat dit (niet langer) een belemmering zal vormen voor de inhoudelijke behandeling van het door de Raad ingediende verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarigen bij de rechtbank. Als de GI en/of de Raad daarvoor meer tijd nodig heeft/hebben, dan verwacht de kinderrechter dat zij de rechtbank hiervan tijdig op de hoogte zal stellen.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 17 juni 2021 en tot 17 mei 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 17 juni 2021 en tot 17 mei 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, bijgestaan door mr. B.T.M. Wallerbos als griffier.
(BW)
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.