4.2De nadere regels als bedoeld in artikel 45, zesde lid, van de ZW, zijn gesteld in het Maatregelenbesluit Socialezekerheidswetten (hierna: Maatregelenbesluit).
In artikel 2, eerste lid, van het Maatregelenbesluit is bepaald dat de hoogte en duur van een op te leggen maatregel, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste 25 bedraagt, wordt vastgesteld op:
a. (…);
b. (…);
c. 25 procent van het uitkeringsbedrag, met een mogelijkheid van afwijking tot ten minste 15 procent of ten hoogste 100 procent van het uitkeringsbedrag, gedurende ten minste vier maanden bij verplichtingen uit de derde categorie, bedoeld in de artikelen 5 en 6;
d. een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is;
e. (…)
In het zesde lid is bepaald dat voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel d, bij overtreding van de verplichting bedoeld in artikel 45, eerste lid aanhef en onder j, van de ZW onder “blijvend” wordt verstaan: voor de duur dat de verzekerde aanspraak op loon zou kunnen doen gelden.
In artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit is bepaald dat de verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas, de eigenrisicodrager of het Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW.
5.
Beoordeling door de rechtbank
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4304), is sprake van een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW in situaties waarin een werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden. Hiermee is immers een einde gekomen aan de loonbetalingsverplichting van een werkgever op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, ter vervanging waarvan vervolgens ziekengeld wordt gevraagd. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres door het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd en dat dit volgens artikel 7, aanhef en onder a, van het Maatregelenbesluit een overtreding van een verplichting uit de vierde categorie is. De rechtbank gaat hier dan ook vanuit.
Tussen partijen is ook niet in geschil dat de hierbij behorende standaardmaatregel een blijvend gehele (100%) weigering van de uitkering is.
De rechtbank stelt ook vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze overtreding eiseres niet in overwegende mate kan worden verweten. Volgens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit is in zo’n geval onderdeel c van artikel 2 van het Maatregelenbesluit van toepassing.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 2, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit de standaardmaatregel 25 % van het uitkeringsbedrag bedraagt gedurende ten minste vier maanden bij overtreding van een verplichting uit de derde categorie. Deze bepaling geeft het UWV echter de bevoegdheid om zowel wat betreft de hoogte als de duur van de maatregel daarvan af te wijken.
De rechtbank is verder met het UWV van oordeel dat de verplichtingen uit de derde categorie, samengevat, re-integratieverplichtingen zijn. Eiseres heeft dit niet weersproken.
Tussen partijen is in geschil of het UWV de maatregel van 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden had moeten opleggen of dat het UWV de maatregel van een blijvende weigering van 50% van het uitkeringsbedrag mocht opleggen.
De rechtbank kan het standpunt van het UWV volgen dat het plegen van een benadelingshandeling ernstiger is dan het overtreden van een verplichting uit de derde categorie. Bij een benadelingshandeling geeft de werknemer immers het recht op loondoorbetaling door de werkgever gedurende maximaal 104 weken arbeidsongeschiktheid (ziekte) van de werknemer volledig prijs en moet het UWV gedurende die periode de ZWuitkering betalen. Bij overtreding van een re-integratieverplichting gaat het er echter om dat als de werknemer deze verplichting had nageleefd er een kans was dat aan hem geen of minder ZW- uitkering zou zijn verstrekt door het UWV omdat de werknemer zelf (weer) inkomen had kunnen verwerven.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst haar recht op doorbetaling door haar werkgever gedurende 104 weken arbeidsongeschiktheid volledig heeft prijs gegeven. Haar kan daardoor meer worden verweten dan wanneer zij een re-integratieverplichting niet was nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom niet onredelijk dat het UWV zowel wat betreft de hoogte van de maatregel als de duur ervan ten nadele van eiseres is afgeweken van de standaardmaatregel van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit. De rechtbank vindt het daarom niet onredelijk dat het UWV de maatregel van blijvende weigering van 50% van het uitkeringsbedrag heeft opgelegd.
6.
Conclusie en proceskosten
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.