ECLI:NL:RBZWB:2021:3237

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
BRE 20/6701
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De belanghebbende, houder van een motorrijtuig, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd voor de periode van 22 oktober 2018 tot en met 9 juli 2019, alsook tegen de bijbehorende verzuimboete. De inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de openbare weg terwijl de geldigheid van het kenteken was geschorst.

Tijdens de zitting op 2 juni 2021 in Breda is de belanghebbende verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de inspecteur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in verschillende perioden de schorsing van het kenteken had, maar dat er op 1 en 2 mei 2019 gebruik was gemaakt van de weg. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de schorsing op 9 juli 2019 was geëindigd en de inspecteur de aanslag correct had berekend.

Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze ook terecht was opgelegd. De belanghebbende had geen afwezigheid van schuld kunnen aantonen, ondanks zijn veronderstelling dat de schorsing correct was afgehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde zowel de naheffingsaanslag als de boete, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6701
uitspraak van 25 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [adres],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 december 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) berekend over de periode van 22 oktober 2018 tot en met 9 juli 2019 tot een bedrag van € 789, aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag), en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete van € 789 (de boete).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur,
[inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is vanaf 5 januari 2017 houder van een motorrijtuig met kenteken [kenteken] (de auto). De geldigheid van het kenteken is in verschillende perioden geschort geweest:
- van 5 januari 2017 tot en met 19 september 2017
- van 18 december 2017 tot en met 12 april 2018
- van 22 oktober 2018 tot en met 6 oktober 2019
2.2.
Op 1 mei 2019 en op 2 mei 2019 is geconstateerd dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994.
2.3.
Naar aanleiding van die constatering heeft de inspecteur de naheffingsaanslag met een verzuimboete opgelegd.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd.
2.5.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht en niet naar te hoge bedragen zijn opgelegd.
Naheffingsaanslag
2.6.
Niet in geschil is dat met de auto tijdens de schorsing gebruik is gemaakt van de openbare weg. Dat leidt tot einde van de schorsing. De wet verbindt daaraan het gevolg dat een naheffingsaanslag kan worden opgelegd. [1] De inspecteur heeft in overeenstemming met de wettelijke bepalingen de naheffingsaanslag berekend over de periode van 22 oktober 2018 tot en met 9 juli 2019. Belanghebbende voert aan dat hij reeds een bedrag aan belasting heeft betaald tijdens de schorsing en dat het bedrag van de naheffingsaanslag daarom te hoog is vastgesteld. Dit betoog faalt. De schorsing is geëindigd op 9 juli 2019 en niet, zoals belanghebbende meent, op 22 oktober 2019. [2] Het door belanghebbende betaalde bedrag ziet op de periode van 10 juli 2019 tot en met 9 oktober 2019. De na te heffen belasting wordt verminderd met de belasting die over de periode waarop de naheffingsaanslag betrekking heeft voor het motorrijtuig is betaald en voorzover voor de belasting over die periode geen aanspraak op teruggaaf van belasting bestaat. [3] De betaling over de latere periode is op de naheffingsaanslag dus niet van invloed. De naheffingsaanslag is naar het juiste bedrag opgelegd.
Boete
2.7.
De boete is in overeenstemming met de wettelijke bepalingen aan belanghebbende opgelegd. [4] Het beboetbare feit is begaan, omdat met de auto van belanghebbende gebruik is gemaakt van de openbare weg tijdens een schorsing. Opzet of schuld is niet vereist. Een boete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld, maar daarvan is geen sprake. De omstandigheid dat belanghebbende in de veronderstelling was dat de geldigheid van het kenteken geschorst was maakt niet dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat belanghebbende stelt dat er een fout is gemaakt bij het postkantoor bij de ontschorsing. Belanghebbende is als houder namelijk verantwoordelijk voor het juist laten schorsen dan wel ontschorsen van de auto. De boete is dus terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete verder passend en geboden. Dat wat belanghebbende heeft aangevoerd is geen reden om de boete te matigen. Er zijn verder geen (persoonlijke) omstandigheden gebleken die aanleiding geven voor boetematiging. De boete wordt daarom gehandhaafd.
2.8.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie artikel 35 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet MRB).
2.Zie artikel 35, zesde lid, van de Wet MRB.
3.Zie artikel 35, vijfde lid, van de Wet MRB.
4.Zie artikel 37 van de Wet MRB in combinatie met artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.