Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) en een verzuimboete. De belanghebbende, houder van een motorrijtuig, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd voor de periode van 22 oktober 2018 tot en met 9 juli 2019, alsook tegen de bijbehorende verzuimboete. De inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd omdat de belanghebbende gebruik had gemaakt van de openbare weg terwijl de geldigheid van het kenteken was geschorst.
Tijdens de zitting op 2 juni 2021 in Breda is de belanghebbende verschenen, evenals een vertegenwoordiger van de inspecteur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in verschillende perioden de schorsing van het kenteken had, maar dat er op 1 en 2 mei 2019 gebruik was gemaakt van de weg. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de schorsing op 9 juli 2019 was geëindigd en de inspecteur de aanslag correct had berekend.
Wat betreft de verzuimboete oordeelde de rechtbank dat deze ook terecht was opgelegd. De belanghebbende had geen afwezigheid van schuld kunnen aantonen, ondanks zijn veronderstelling dat de schorsing correct was afgehandeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde zowel de naheffingsaanslag als de boete, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.