In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de belanghebbende, een ongehuwde Belgische inwoner die in Nederland werkt, recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017. De inspecteur van de Belastingdienst had in zijn uitspraak op bezwaar de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij hij de belanghebbende niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige had aangemerkt en de aftrek van de opgevoerde uitgaven had geweigerd. De rechtbank heeft op 25 juni 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 2 juni 2021, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd met betrekking tot de scholingsuitgaven. De enkele overlegging van een factuur voor een massagecursus was onvoldoende om aan te tonen dat deze kosten verband hielden met het verwerven van inkomen uit werk en woning. Daarnaast zijn de overige geclaimde scholingsuitgaven, zoals advocaatkosten en telefoonkosten, niet aftrekbaar volgens de geldende wetgeving.
Wat betreft de specifieke zorgkosten hebben partijen ter zitting een compromis bereikt over het totaalbedrag van € 1.071 aan aftrekbare uitgaven. Na toepassing van de wettelijke verhoging en drempel, heeft de rechtbank de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een belastbaar inkomen van € 27.108. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.