ECLI:NL:RBZWB:2021:3236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
BRE 20/6344
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschil over aftrek van specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven door een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de belanghebbende, een ongehuwde Belgische inwoner die in Nederland werkt, recht heeft op aftrek van specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven in haar aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 2017. De inspecteur van de Belastingdienst had in zijn uitspraak op bezwaar de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij hij de belanghebbende niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige had aangemerkt en de aftrek van de opgevoerde uitgaven had geweigerd. De rechtbank heeft op 25 juni 2021 uitspraak gedaan na een zitting op 2 juni 2021, waar de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet in haar bewijslast is geslaagd met betrekking tot de scholingsuitgaven. De enkele overlegging van een factuur voor een massagecursus was onvoldoende om aan te tonen dat deze kosten verband hielden met het verwerven van inkomen uit werk en woning. Daarnaast zijn de overige geclaimde scholingsuitgaven, zoals advocaatkosten en telefoonkosten, niet aftrekbaar volgens de geldende wetgeving.

Wat betreft de specifieke zorgkosten hebben partijen ter zitting een compromis bereikt over het totaalbedrag van € 1.071 aan aftrekbare uitgaven. Na toepassing van de wettelijke verhoging en drempel, heeft de rechtbank de aanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een belastbaar inkomen van € 27.108. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6344
uitspraak van 25 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [adres] (België),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 april 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.959, aanslagnummer [aanslagnummer]H.76.01.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [inspecteur].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.108;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 81;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 aan haar vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende is ongehuwd, woont in België en werkt in Nederland.
2.2.
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2017 uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrek in mindering gebracht. Zij heeft tevens in de aangifte aangegeven aangemerkt te willen worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
2.3.
De inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2017 afgeweken van de aangifte en heeft belanghebbende niet aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Tevens heeft hij de aftrek van de uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven geweigerd.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
2.5.
In geschil is het antwoord op de vraag of, en zo ja in hoeverre, belanghebbende recht heeft op aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten en scholingsuitgaven.
2.6.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat belanghebbende aangemerkt kan worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
Ten aanzien van de scholingsuitgaven
2.7.
Op grond van artikel 6.1, tweede lid, onderdeel f, van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) kwalificeren scholingsuitgaven als persoonsgebonden aftrekpost. De uitgaven kunnen alleen voor aftrek in aanmerking komen voor zover deze in het betreffende belastingjaar zijn gedaan en voor zover deze op de belastingplichtige drukken, zo volgt uit het eerste lid van dat artikel. Dat laatste betekent dat de kosten moeten zijn gemaakt door de belastingplichtige en dat deze niet door een ander, bijvoorbeeld door de werkgever, worden vergoed. Artikel 6.27, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat scholingsuitgaven uitgaven zijn voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Op belanghebbende rust de last om, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, aannemelijk te maken dat zij recht heeft op persoonsgebonden aftrek.
2.8.
Belanghebbende is naar het oordeel van de rechtbank niet in haar bewijslast geslaagd. Met het enkel overleggen van een factuur met als datum 12 oktober 2016 voor een massagecursus heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning studie gerelateerde kosten heeft gemaakt die zien op het onderhavige jaar en die tevens op belanghebbende drukken. De overige door belanghebbende geclaimde scholingsuitgaven, waaronder advocaatkosten, telefoonkosten en kosten voor schrijfmateriaal, komen op grond van de wettelijke bepalingen niet voor aftrek in aanmerking. [1]
Ten aanzien van de specifieke zorgkosten
2.9.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet IB 2001 aan de persoonsgebonden aftrek van (specifieke) zorgkosten een aantal voorwaarden stelt. Op grond van artikel 6.1 in samenhang met de artikelen 6.17 en 6.18 van de Wet IB 2001 is onder meer vereist dat de kosten zijn gemaakt in verband met ziekte of invaliditeit, dat de kosten uitstijgen boven een bepaalde inkomensafhankelijke drempel en dat de kosten op de belastingplichtige drukken. Kosten die onder het verplichte of vrijwillig verhoogde eigen risico vallen, zijn evenmin aftrekbaar.
2.10.
Partijen hebben ter zitting bij wijze van compromis overeenstemming bereikt en wel in die zin dat de totaal in het jaar 2017 in aftrek te brengen uitgaven voor specifieke zorgkosten € 1.071 bedragen, voor toepassing van de toepasselijke wettelijke verhoging en drempel. Dit bedrag is opgebouwd uit € 330 aan apotheekkosten, € 271 aan reiskosten en € 470 aan kosten voor geneeskundige hulp.
2.11.
De rechtbank ziet geen reden om partijen hierin niet te volgen. Na toepassing van de toepasselijke wettelijke verhoging en de drempel bedraagt de aftrekpost € 851 [2] . Dit leidt tot een vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.108.
2.12.
Gelet op dat wat is overwogen in 2.11 is het beroep gegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De inspecteur heeft ter zitting ingestemd met het door belanghebbende gestelde bedrag aan proceskosten van € 81. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor kosten van de bezwaarfase nu niet aannemelijk is geworden dat daarom is verzocht voordat de uitspraak op bezwaar is gedaan. [3]
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.C. van den Berg, griffier, op 25 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie artikel 6.27 van de Wet IB 2001.
2.€ 1.071 plus de verhoging van 40% over de apotheekkosten en reiskosten van totaal € 601, minus de drempel van 1,65% van het verzamelinkomen vóór aftrekposten (€ 27.959). De wettelijke verhoging geldt niet voor kosten voor geneeskundige hulp (zie de aanhef van het eerste lid van artikel 6.19 van de Wet IB 2001).
3.Zie artikel 7:15, derde lid, van de Awb.