In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Het UWV had op 26 mei 2020 besloten dat eiseres per 27 januari 2020 niet volledig arbeidsongeschikt was, ondanks haar gezondheidsklachten, waaronder fibromyalgie. Eiseres heeft haar beroep onderbouwd met de stelling dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke en psychische klachten. Tijdens de zitting op 19 mei 2021 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. T.P.A.W. Hanenberg.
De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV bestudeerd, die de beperkingen van eiseres hebben beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het UWV op zorgvuldige wijze tot zijn besluit is gekomen en dat de medische adviezen van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op de datum in geding niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid, omdat zij in staat was om met de vastgestelde beperkingen werkzaamheden te verrichten.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat het UWV terecht had besloten dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit betekent dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering, aangezien deze pas wordt toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en openbaar gemaakt op 24 juni 2021.