ECLI:NL:RBZWB:2021:3180

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7461
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

Op 23 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 juni 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser, die als ijzerwerker/lasser had gewerkt, was op 22 november 2017 uitgevallen door hartklachten en had op 30 augustus 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in een primair besluit van 9 april 2020 geweigerd om per 20 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Tijdens de zitting op 27 mei 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn actuele situatie, waaronder psychische klachten en vermoeidheid. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De rechtbank wees erop dat eiser geen medische gegevens had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.

De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7461 WIA

uitspraak van 23 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 16 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de weigering een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 mei 2021. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig door middel van een videoverbinding. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.B.A. van Grinsven.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als ijzerwerker/lasser. Voor dat werk is hij op 22 november 2017 uitgevallen vanwege hartklachten. Op 30 augustus 2019 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd.
Aan eiser is een voorschot op een eventuele WIA-uitkering toegekend omdat het onderzoek niet op tijd kon worden afgerond.
Bij besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd per 20 november 2019 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 20 november 2019 omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien en onderzocht op het spreekuur en heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft medische informatie gevraagd bij eisers behandelend cardioloog [naam cardioloog] . De verzekeringsarts concludeert dat eiser verminderde functionele mogelijkheden heeft en heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 november 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier en de aanwezige medische informatie bestudeerd.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen aanleiding is af te wijken van de bevindingen van de verzekeringsarts. Hij wijst erop dat uit de informatie van cardioloog [naam cardioloog] van 11 november 2019 blijkt dat op cardiaal gebied sprake is van een stabiele situatie. De in de FML opgenomen beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen zijn opgenomen vanuit preventief oogpunt om de energetische belasting in enige mate te beperken. Door deze beperkingen aan te nemen bestaat er geen aanleiding voor een urenbeperking op energetische gronden. De opgenomen beperkingen passen bij de objectiveerbare stoornissen.
4.2
Eiser stelt, samengevat, dat het bestreden besluit niet berust op een zorgvuldig en volledig uitgevoerd medisch onderzoek omdat geen (fysiek) contact met de verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden. Eiser wijst erop dat hij door overmacht geen contact kon opnemen met het UWV. Eiser wijst er verder op dat op de datum in geding sprake was van een sterk wisselende belastbaarheid en dat thans zelfs sprake is van een achteruitgang. Er is onvoldoende rekening gehouden met de actuele situatie. Zo heeft eiser psychische klachten gekregen waarnaar de verzekeringsarts b&b geen onderzoek heeft kunnen doen en waarmee ten onrechte geen rekening is gehouden. Eiser stelt dat hij veel last heeft van vermoeidheid en concentratieproblemen. Eiser stelt dat een urenbeperking had moeten worden opgenomen vanwege energetische redenen. Eiser stelt dat de aangevoerde beroepsgronden voldoende twijfel doen ontstaan aan de medische beoordeling en verzoekt daarom om benoeming van een onafhankelijk deskundige. Eiser stelt dat geen sprake is van ‘equality of arms’. Hij is zelf niet in staat om een expertise door een onafhankelijk arts te betalen en verwijst naar de rechtspraak omtrent het Korosec-arrest.
4.3
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het medisch onderzoek door de verzekeringsarts is op 29 oktober 2019 verricht, minder dan een maand voor de datum in geding (20 november 2019). De beroepsgrond dat vanwege het enkele feit dat de verzekeringsarts b&b eiser niet zelf medisch heeft onderzocht, het medisch onderzoek niet actueel is geweest, slaagt niet. Gesteld noch gebleken is dat de gezondheidssituatie van eiser tussen het onderzoek door de verzekeringsarts en de datum in geding nog is verslechterd. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2259. Dat geen hoorzitting heeft plaatsgevonden ligt voorts in de risicosfeer van eiser. Eiser is uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 11 juni 2020 maar was op het genoemde tijdstip niet bereikbaar. Eiser stelt dat sprake was van overmacht maar heeft dit niet onderbouwd. Eiser heeft ook niet na 11 juni 2020 bij het UWV om een nieuwe datum voor een hoorzitting gevraagd.
Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder hartklachten en vermoeidheid. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen medische informatie overgelegd die aanleiding zou kunnen zijn te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts medische informatie heeft opgevraagd bij eisers cardioloog en dat deze (recente) informatie bij de beoordeling is betrokken.
De beroepsgrond dat het UWV de actuele situatie niet bij de beoordeling heeft betrokken, slaagt niet omdat het hier gaat om een beoordeling op de datum 20 november 2019.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door eiser gestelde psychische klachten dat de verzekeringsarts naast een lichamelijk onderzoek ook een psychische onderzoek heeft verricht en ten aanzien van aandacht, concentratie en overige cognitieve functies geen bijzonderheden heeft waargenomen. Hij zag geen aanwijzingen voor psychopathologie en/of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Eiser heeft destijds geen melding gemaakt van psychische klachten en was niet onder behandeling.
De verzekeringsartsen hebben toegelicht dat indien eiser werkt in passend werk, waarbij rekening wordt gehouden met de in de FML opgenomen (preventieve) beperkingen in dynamische handelingen en statische houdingen, er geen aanleiding is om ook nog een urenbeperking op te nemen. Ook het dagverhaal geeft daarvoor geen aanleiding. De rechtbank kan dit volgen.
Niet gebleken is dat in de FML van 14 november 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.4
Verzoek benoeming onafhankelijk deskundige.
De rechtbank ziet in wat door eiser naar voren is gebracht onvoldoende aanleiding een deskundige te benoemen. De CRvB heeft in de uitspraak van 30 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2226) naar aanleiding van het Korošec-arrest uitgangspunten voor de bestuursrechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige.
Daaraan toetsend overweegt de rechtbank dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het UWV blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en voldoende zijn gemotiveerd. Daarnaast heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om medische gegevens in te brengen. Er is daarmee voldaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. Het standpunt van eiser dat hij het niet eens is met voornoemde rechtspraak van de CRvB omdat beperkingen uiteindelijk door de verzekeringsarts worden vastgesteld en niet door andere medici, kan hieraan niet afdoen. Indien relevante medische gegevens worden ingebracht, kunnen deze immers twijfel zaaien en zal de verzekeringsarts deze in zijn beoordeling moeten betrekken en daarover een gemotiveerd oordeel moeten innemen.
Nu de verzekeringsartsen voldoende (medische) informatie voorhanden hadden, hebben zij zich naar het oordeel van de rechtbank een oordeel kunnen vormen over eisers belastbaarheid en beperkingen. Eiser heeft onvoldoende twijfel gezaaid over het medisch oordeel van het UWV. Uit de informatie van zijn behandelaar blijkt dat sprake is van een stabiele situatie. De rechtbank ziet geen noodzaak een onafhankelijk deskundige te benoemen.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: chauffeur heftruck, intern transport (Sbc-code 111270), monteur printplaten (Sbc-code 267051) en productiemedewerker machinaal inpakken (Sbc-code 111175).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 2 april 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd kan eiser niet in die opvatting worden gevolgd.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 18,93%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 november 2019 heeft vastgesteld op 18,93%. Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht geweigerd per 20 november 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.