Op 23 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. L.A.M. van der Geld, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 16 juni 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering werd geweigerd. Eiser, die als ijzerwerker/lasser had gewerkt, was op 22 november 2017 uitgevallen door hartklachten en had op 30 augustus 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV had in een primair besluit van 9 april 2020 geweigerd om per 20 november 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat eiser voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
Tijdens de zitting op 27 mei 2021, die via videoverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser betwistte de medische beoordeling van het UWV en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn actuele situatie, waaronder psychische klachten en vermoeidheid. De rechtbank oordeelde echter dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om tot hun oordeel te komen. De rechtbank wees erop dat eiser geen medische gegevens had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.