ECLI:NL:RBZWB:2021:3176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
C/02/384164 / JE RK 21-707
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in gezinshuis

Op 9 juni 2021 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, mr. B.J. Duinhof, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op 13 januari 2012. De zaak werd behandeld met gesloten deuren en de kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Stichting Intervence (GI) als verzoeker gehoord, evenals de vader van de minderjarige. De moeder was niet aanwezig tijdens de zitting. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds juli 2020 verblijft bij gezinshuis 'gezinshuis 2', waar zij zich positief ontwikkelt. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, omdat de ouders op dit moment onvoldoende in staat zijn om aan de zorg- en opvoedbehoeften van de minderjarige te voldoen. De kinderrechter heeft de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing als nog steeds voldaan beoordeeld. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 13 juni 2022 en de machtiging tot uithuisplaatsing in gezinshuis 'gezinshuis 2' eveneens verlengd tot 13 juni 2022. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI moet blijven werken aan het verduidelijken van het toekomstperspectief van de minderjarige en het aanvragen van een verderstrekkende maatregel indien nodig.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaakgegevens: C/02/384164 / JE RK 21-707
Datum uitspraak: 9 juni 2021
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de gecertificeerde instelling STICHTING INTERVENCE (hierna: de GI),

locatie Middelburg,
betreffende

[minderjarige] , geboren op 13 januari 2012 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw] (hierna: de moeder),

wonende te [woonplaats] ,

[de man] (hierna: de vader),

wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoek met bijlagen van de GI van 30 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 1 april 2021;
  • het rapport en advies van 26 mei 2021 van de Raad voor de Kinderbescherming regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg op grond van artikel 1:265j, derde lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Op 9 juni 2021 heeft de kinderrechter de zaak – met gesloten deuren – mondeling behandeld.
Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • de vader,
  • een vertegenwoordiger van de GI.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 21 juni 2016 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 21 juni 2017. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de vader, verleend tot 21 juni 2017.
Bij beschikking van 10 oktober 2019 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten gezinshuis ‘ [gezinshuis 1] ’, verleend tot 25 oktober 2019, zonder daaraan voorafgaand verhoor van partijen. Bij beschikking van 15 oktober 2019 is deze machtiging verlengd tot 13 juni 2020.
Bij beschikking van 4 mei 2020 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten gezinshuis ‘ [gezinshuis 1] ’, laatstelijk verlengd tot 13 juni 2021.
[minderjarige] verblijft sinds juli 2020 bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ te [woonplaats] .

Het verzoek

De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, om:
  • de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar;
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.

De standpunten

De GI handhaaft het verzoek en legt daaraan het volgende ten grondslag. In haar jonge leven is [minderjarige] geconfronteerd met spanningen, conflicten, instabiliteit en onvoorspelbaarheid en heeft zij meermaals gewisseld van verblijfplaats. Doordat [minderjarige] voortdurend in onzekerheid opgroeide, vertoonde zij opstandig en zelfbepalend gedrag. Uit het rapport van Juvent (februari 2021) blijkt dat het gedrag van [minderjarige] moet worden begrepen als reactie op de vele ingrijpende gebeurtenissen die zij heeft meegemaakt. Aangezien haar dagelijks functioneren voldoende is, kan niet gesproken worden van een traumagerelateerde stoornis of hechtingsproblematiek. Maar zij vertoont wel kenmerken hiervan, waardoor zij extra hulp nodig heeft. [minderjarige] is gebaat bij betrouwbaarheid en voorspelbaarheid en heeft behoefte aan positieve bevestiging en duidelijkheid over wat er van haar wordt verwacht. De ouders kunnen dit, ondanks inzet in het kader van IPT en vanuit Basic Trust, onvoldoende aan haar bieden. Gelet daarop heeft de GI in samenspraak met de ouders het besluit genomen dat het perspectief van [minderjarige] niet bij (één van) de ouder(s) is gelegen. De afgelopen periode is daarom ingezet op de invulling van de rol van de ouders als ‘ouders op afstand’. IPT blijft betrokken om de ouders hierbij te begeleiden. Voortdurend wordt bezien of uitbreiding van de contacten tussen [minderjarige] en haar ouder(s) mogelijk is. Juvent verricht een (aanvullend) onderzoek om zicht te verkrijgen op de relationele patronen en te adviseren over de ondersteuningsbehoeften van de ouders, zodat de ouders kunnen aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . Volgens de GI zijn de ouders steeds meer in staat om de juiste keuzes voor [minderjarige] te maken. Voorkomen moet worden dat [minderjarige] klem raakt tussen haar ouders. Daarnaast zal nog worden ingezet op het bieden van psycho-educatie aan beide ouders en hun partners.
In juli 2020 is [minderjarige] verhuisd naar gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ te [woonplaats] , omdat haar vorige gezinshuisouders (van gezinshuis ‘ [gezinshuis 1] ’) de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet langer aankonden. Bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ is [minderjarige] tot rust gekomen en ontwikkelt zij zich goed. Ook zetten de gezinshuisouders zich in om de ouders en de familie te betrekken bij [minderjarige] . Gelet op het voorgaande, is de GI van mening dat ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds noodzakelijk is. De komende periode zal (verder) worden ingezet op het versterken van de rol van de ouders als ‘ouders op afstand’. Daarnaast zal de GI inzetten op het verduidelijken van het toekomstperspectief van [minderjarige] (de plaats waar zij duurzaam zal opgroeien).
De vader stemt in met toewijzing van het verzoek, aangezien [minderjarige] nog niet zo lang geleden is overgestapt naar gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ en hij het van belang vindt dat [minderjarige] haar verblijf daar kan voortzetten. Volgens de vader gaat het momenteel erg goed met [minderjarige] bij ‘ [gezinshuis 2] ’. Hoewel de vader graag zou willen dat [minderjarige] bij hem woont, is dat volgens de vader nog niet mogelijk.
De Raad stemt in met toewijzing van het verzoek. Hoewel de ouders instemmen met het voortzetten van de plaatsing van [minderjarige] bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, moet voorkomen worden dat er opnieuw aan haar getrokken wordt en zij tegenstrijdige signalen krijgt. Nu het perspectief van [minderjarige] naar de mening van de GI niet bij (één van) de ouder(s) is gelegen, dient de GI, aldus de Raad, in te zetten op het aanvragen van een onderzoek naar de noodzaak van een verderstrekkende maatregel (VTO) dan wel op het overdragen van de hulpverlening naar het vrijwillig kader.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] . Doordat beide ouders (met hun partners) op dit moment onvoldoende in staat zijn om tegemoet te komen aan de specifieke zorg- en opvoedbehoeften van [minderjarige] , is het thuisplaatsen van [minderjarige] bij (één van) de ouder(s) op dit moment niet mogelijk. [minderjarige] verblijft inmiddels bijna een jaar bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, waar zij zich positief ontwikkelt. Het is dan ook van belang dat zij haar verblijf daar vooralsnog kan voortzetten. [minderjarige] dient tot rust te komen en emotionele toestemming van haar beide ouders (en partners) te ervaren voor haar verblijf bij ‘ [gezinshuis 2] ’. Aangezien de ouders deze plaatsing nog niet (volledig) kunnen accepteren, is het gedwongen kader op dit moment nog noodzakelijk voor het waarborgen daarvan. De kinderrechter heeft wel respect voor de wijze waarop de ouders momenteel omgaan met [minderjarige] en zij, met hun partners en anderen, continue bezig zijn om de situatie van [minderjarige] te verbeteren.
Gelet op het voorgaande, zal de kinderrechter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] – dat niet is weersproken – toewijzen voor de verzochte duur van een jaar, te weten tot 13 juni 2021. Aangezien de huidige machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder specifiek is toegespitst op gezinshuis ‘ [gezinshuis 1] ’, biedt deze machtiging geen grond voor uithuisplaatsing van [minderjarige] bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ of op welke andere plek dan ook. De GI had daarom voorafgaand aan de overplaatsing van [minderjarige] naar gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’ een nieuw verzoek tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de kinderrechter moeten indienen. De reden daarvoor is, naast voornoemde, gespecificeerde beschikking, dat iedere verplaatsing van een kind waarmee het niet goed gaat, traumatisch is. Daar moet dus voorzichtig mee worden omgegaan. Aangezien [minderjarige] zich momenteel positief ontwikkelt bij gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, het van belang is dat zij haar verblijf daar kan voortzetten en de ouders daartegen geen bezwaren hebben geuit, stelt de kinderrechter achteraf vast dat de wijziging van verblijf jegens [minderjarige] niet onrechtmatig is geweest en zal hij het verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen voor verblijf in gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’. Gelet op het voorgaande, zal de kinderrechter dit verzoek toewijzen in die zin dat hij een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, zal verlenen met ingang van 13 juni 2021 en tot 13 juni 2022.
Nu de GI heeft besloten dat het perspectief van [minderjarige] niet bij (één van) de ouder(s) is gelegen, verwacht de kinderrechter van de GI dat zij de komende periode voortvarend zal inzetten op het verduidelijken van het perspectief van [minderjarige] (de plaats waar zij duurzaam zal opgroeien). Dat betekent dat de GI dient in te zetten op het aanvragen van een onderzoek naar de noodzaak van een verderstrekkende maatregel (VTO) bij de Raad voor de Kinderbescherming dan wel op het overdragen van de hulpverlening naar het vrijwillig kader.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 13 juni 2021 en tot 13 juni 2022;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten gezinshuis ‘ [gezinshuis 2] ’, met ingang van 13 juni 2021 en tot 13 juni 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2021 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, bijgestaan door mr. B.T.M. Wallerbos, als griffier.
(BW)
Deze beschikking is schriftelijk vastgelegd op 24 juni 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.