ECLI:NL:RBZWB:2021:3157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 20_196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, een 46-jarige man, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering na uitval door hartritmestoornissen. Het UWV had in een primair besluit van 14 januari 2019 geweigerd om de uitkering toe te kennen, omdat eiser per 25 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd in een bestreden besluit van 2 december 2019 gehandhaafd, waarop eiser beroep instelde.

Tijdens de zitting op 12 juni 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. H. Selçuk. De rechtbank schorste het onderzoek en gaf een onafhankelijke deskundige de opdracht om eiser te onderzoeken. De deskundige concludeerde dat eiser meer beperkingen had dan het UWV had aangenomen, waaronder een urenbeperking. De rechtbank oordeelde dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met de medische situatie van eiser, zoals beschreven in het rapport van de deskundige.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat het UWV binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.335,-, en moest het griffierecht van € 48,- vergoeden. De rechtbank benadrukte dat de deskundige's rapport overtuigend was en dat het UWV onvoldoende onderbouwde argumenten had om van dit rapport af te wijken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/196 WIA

uitspraak van 23 juni 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] , gemachtigde: mr. H. Selçuk,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd om aan eiser een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij per 25 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. In het besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger verweerder] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en aan deskundige [naam verzekeringsarts] (verzekeringsarts, hierna: de deskundige) opdracht gegeven om eiser te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van vragen van de rechtbank.
De deskundige heeft op 30 september 2020 rapport aan de rechtbank uitgebracht. Het UWV heeft bij brief van 8 december 2020 hierop gereageerd. Eiser heeft vervolgens gereageerd bij brief van 9 maart 2021, waarna het UWV nog een reactie heeft ingediend bij brief van 1 april 2021. Het UWV heeft niet om een nadere zitting verzocht. Eiser heeft (telefonisch) toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting af te doen. Op 22 juni 2021 is het onderzoek gesloten.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

1. Eiser is een 46-jarige man die werkzaam was als adviseur bij verhuurbedrijf [naam onderneming] voor 40 uur per week. Door ziekte van een collega heeft hij zwaardere taken verricht die normaal gesproken worden verricht door een chauffeur. Op 27 december 2016 is hij uitgevallen wegens hartritmestoornissen. Op 1 december 2017 is eiser uit dienst getreden en op 17 september 2018 heeft hij een aanvraag ingediend om een WIA-uitkering.
In het primaire besluit heeft het UWV geweigerd om aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij per 25 december 2018 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, namelijk 7,54%. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij gewijzigd vastgesteld op 10,76%.
Het door het UWV verrichtte onderzoek
2. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur van 17 oktober 2018 en heeft het medische dossier bestudeerd. De verzekeringsarts heeft ook informatie ingewonnen van eisers cardioloog, in de vorm van een brief van 20 december 2018. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser door een ernstige aangeboren hartafwijking forse beperkingen heeft in de fysieke en energetische belastbaarheid. Zij acht eiser aangewezen op licht fysiek werk, zonder structureel hoge stressbelasting. Omdat eiser hartklachten ervaart in hitte en koude, acht de verzekeringsarts hem ongeschikt voor werk waarbij grote temperatuurverschillen optreden. Ook is eiser met het oog op zijn concentratieproblemen aangewezen op werk met een duidelijke taakstelling, zonder veelvuldige onderbrekingen. Eiser is energetisch beperkt, waardoor langdurig lopen, hoog frequent en belast traplopen en klimmen moet worden vermeden. Alle zware krachtfuncties zijn beperkt, vooral qua piekbelastingen. Eiser moet verder worden ontzien met betrekking tot sterke stress en hoge tempodruk. Er gelden beperkingen voor druk op de buik, en ladders, hoogtes, stellingen en steigers moeten worden vermeden. Bij traplopen is het gebruik van een leuning noodzakelijk. Eiser is ongeschikt voor werk met een valrisico, gevaar opleverende machines en werk waarbij motorvoertuigen moeten worden bestuurd.
Eisers beperkingen en belastbaarheid zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 januari 2019. In een aanvullend rapport van 9 januari 2019 stelt de verzekeringsarts dat zij in de FML ten onrechte een beperking heeft opgenomen op het gebied van veelvuldige deadlines en productiepieken. Zij heeft deze verwijderd en de toelichting bij item 1.9.8 ('geen hoog handelingstempo') uitgebreid.
De verzekeringsarts b&b heeft eisers dossier bestudeerd en hem gezien op de hoorzitting van 30 september 2019. Ook heeft zij informatie betrokken in haar beoordeling van eisers GZ psycholoog/orthopedagoog van 13 december 2017 en zijn cardioloog ( [naam cardioloog] ) van 26 juli 2019 en 13 november 2019. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat geen argumenten bestaan om af te wijken van het oordeel van de (primaire) verzekeringsarts, waarbij zij de informatie van de behandelend artsen bespreekt. De verzekeringsarts b&b meent dat er geen indicatie is voor het geven van een urenbeperking, maar heeft wel beperkingen aangenomen voor het werken in de avond en nacht, omdat het belangrijk is dat eiser voldoende rust. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b opnieuw de beperking voor veelvuldige deadlines en productiepieken aangenomen, omdat eiser psychisch niet volledig belastbaar is en zijn hartslag ook bij psychische druk omhoog zal gaan. De verzekeringsarts b&b heeft eisers beperkingen en belastbaarheid neergelegd in een FML van 18 november 2019.
3. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b van het UWV. De arbeidsdeskundige b&b heeft de vaststelling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid gebaseerd op de functies van Productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), Assemblagemedewerker (Sbc-code 267041) en Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100). Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is op basis van deze functies vastgesteld op 10,76%.
Procedure bij de rechtbank
4. Volgens eiser heeft het UWV zijn beperkingen onderschat. Hij heeft in beroep aangevoerd dat zijn cardioloog in een brief van 26 juli 2019 stelt dat hij geen normale inspanningscapaciteit heeft, nu deze 50% is van de normaalwaarde. Ook heeft hij een e-mail van deze arts van 14 mei 2020 ingebracht, waarin staat dat alleszins aannemelijk is dat eiser niet fulltime kan functioneren, en dat de arts geen patiënten kent met eisers hartaandoening die dit kunnen. Eiser stelt dat de verzekeringsarts b&b hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden, nu zij stelt dat eiser met een normale saturatie een volledige dag kan functioneren. Ook als de werkzaamheden voldoen aan de in de FML gestelde beperkingen is volgens eiser sprake van een urenbeperking. Eiser stelt dat zijn inspanningscapaciteit ook onvoldoende is vertaald in de aangenomen beperkingen met betrekking tot frequent reiken, buigen, tillen, dragen, lopen, traplopen, staan, en werken boven schouderhoogte.
5. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het bekend was met het feit dat eisers inspanningscapaciteit erg verlaagd is. Volgens het UWV is hier voldoende rekening mee gehouden door het aannemen van vergaande beperkingen op zowel het fysieke als het mentale vlak. Deze beperkingen zijn zodanig vastgesteld dat eiser enkel wordt blootgesteld aan een gelijkmatige en lage belasting. Gelet hierop bestaat volgens het UWV geen noodzaak voor het aannemen van verdere (uren)beperkingen.
Het inschakelen van een onafhankelijke deskundige
6. De rechtbank heeft in deze zaak aanleiding gezien om een opdracht te verstrekken aan een onafhankelijke verzekeringsarts om de rechtbank nader te adviseren. De deskundige is onder meer gevraagd of kan worden ingestemd met de door de verzekeringsarts b&b opgestelde FML van 18 november 2019, en daarbij met name in te gaan op de vraag in hoeverre bij eiser op de peildatum sprake was van een urenbeperking met het oog op te verrichten arbeid.
7. De deskundige heeft op 30 september 2020 een rapport uitgebracht. Hij heeft dossierstudie verricht en eiser op 29 september 2020 thuis bezocht, waarbij oriënterend psychisch en lichamelijk onderzoek is gedaan. De deskundige concludeert dat fysieke inspanning in de vorm van dynamische en statische houdingen veel forser moet worden beperkt op de peildatum. Niet omdat eiser geen lichte arbeid kan doen door zijn hartfunctie, maar omdat het ritmestoornissen induceert. Bij eigen lichamelijk onderzoek blijken deze stoornissen al op te treden bij extreem lichte inspanning, zoals bij het halen van koffie. De deskundige acht onder meer aanvullende of zwaardere beperkingen aanwezig bij de items schroefbewegingen, frequent reiken, frequent buigen, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, lopen (tijdens werk) en klimmen (4.7.1, 4.9.3, 4.11.3, 4.13.2, 4.14.3, 4.15.3, 4.18.3, 4.19.3 en 4.21.2). De deskundige stelt het grotendeels eens te zijn met de aangenomen beperkingen met betrekking tot persoonlijk en sociaal functioneren en fysieke beperkingen voor omgevingseisen. Wel acht hij een lichte duurbeperking overdag aan de orde, wegens slaapproblemen, rustbehoefte en lichte opstartproblematiek door de ritmestoornissen. Volgens de deskundige was op de peildatum al een lichte duurbeperking aanwezig, inhoudende dat eiser maximaal ongeveer 6 uur per dag en 30 uur per week kon werken.
Het oordeel van de rechtbank
8. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3493, volgt de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke ingeschakelde deskundige in beginsel als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich volgens de rechtbank hier voor.
9. Blijkens het deskundigenrapport heeft de deskundige grondig dossieronderzoek gedaan en heeft hij eiser ook lichamelijk onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van het rapport van de deskundige inzichtelijk en consistent. De daarin opgenomen overwegingen zijn op objectieve wijze en zorgvuldig opgesteld. Niet is gebleken dat het rapport onjuiste feiten bevat wat betreft eisers medische situatie, of dat niet alle beschikbare informatie bij de beoordeling is betrokken. De deskundige heeft duidelijk onderscheid gemaakt tussen de medische situatie van eiser op de te beoordelen datum (de datum in geding; 25 december 2018) en de datum waarop de deskundige eiser heeft onderzocht. De rechtbank ziet ook anderszins geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de deskundige dat sprake is van meer beperkingen dan zoals aangenomen door het UWV, waaronder een urenbeperking. Deze conclusies stroken ook met de overige medische informatie in het dossier, waaronder die van eisers cardioloog.
10. Het UWV heeft een aanvullend rapport ingebracht van de verzekeringsarts b&b van 23 januari 2021, waarin wordt gereageerd op het deskundigenrapport. De verzekeringsarts b&b stelt dat de deskundige met betrekking tot een aantal items in rubriek 4 ten onrechte aangeeft dat iedere fysieke inspanning op de peildatum leidt tot een ritmestoornis. Eiser stelt dat hartritmestoornissen kunnen ontstaan bij inspanning, maar hij geeft met name aan dat hij moe wordt van inspanning. Deze vermoeidheid is volgens de verzekeringsarts b&b te verklaren door de omstandigheid dat eisers hartritme niet kan toenemen bij een verhoogde inspanning, zoals de behandelend cardioloog ook aangeeft. Naar het oordeel van de rechtbank geeft deze aanvullende motivering van het UWV onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de deskundige niet te volgen. De rechtbank wijst in dit verband op pagina 24 van het rapport van de deskundige, waarin is opgenomen dat het volgens hem niet correct is om alleen maar een matige hartfunctie als uitgangspunt te nemen voor een verminderde fysieke inspanning op de peildatum, omdat ritmestoornissen al bij geringe fysieke inspanning duidelijk klachten geven die niet kunnen worden verlangd van eiser.
De opmerking van de verzekeringsarts b&b dat eisers cardioloog aangeeft dat de ritmestoornissen worden behandeld met medicatie en de bij de cardioloog afgelegde inspanningstest laat zien dat belasting mogelijk is, doet ook geen afbreuk aan de overtuigingskracht van het deskundigenrapport. De deskundige heeft meegewogen dat eiser medicijnen gebruikt, maar geeft aan dat deze medicijnen eisers hartritmestoornissen onvoldoende kunnen tegengaan. De deskundige weegt de gevolgen fysieke belasting en de ritmestoornissen ten gevolge van belasting zwaarder dan de verzekeringsarts b&b. Nu de deskundige dit standpunt uitgebreid en inzichtelijk motiveert, is de reactie van de verzekeringsarts b&b onvoldoende zwaarwegend om af te wijken van het deskundigenrapport.
11. De verzekeringsarts b&b wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat eiser op de peildatum vermoeidheidsklachten had die ontstonden door zwaardere dan de in de FML aangegeven belastingen. Dit standpunt is niet onderbouwd met nieuwe medische informatie, en vindt ook geen steun in de beschikbare medische informatie, integendeel. In de brief van eisers cardioloog van 26 juli 2019 is opgenomen dat eiser qua conditie en energie niet functioneert zoals gezonde leeftijdsgenoten, en in haar e-mail van 14 mei 2020 is opgenomen dat alleszins aannemelijk is dat eiser niet fulltime kan functioneren. De cardioloog koppelt deze conclusie in algemene zin aan eisers aangeboren hartafwijking, en niet – zoals het UWV doet – aan een bepaalde specifieke (over)belasting.
Conclusie
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV te geringe beperkingen heeft aangenomen bij eiser en dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank komt niet toe aan een bespreking van de arbeidsdeskundige aspecten van deze zaak. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid het geschil finaal te beslechten door zelf in de zaak te voorzien of het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat het geconstateerde gebrek tot gevolg heeft dat het UWV de grondslag van het bestreden besluit aan een nieuwe arbeidsdeskundige heroverweging zal moeten onderwerpen. Deze heroverweging dient gebaseerd te zijn op de FML zoals die is vastgesteld door de deskundige. Uitgaande van deze FML zal het UWV dus moeten onderzoeken of er voldoende functies in het CBBS aanwezig zijn om de mate van arbeidsongeschiktheid op 25 december 2018 vast te stellen en zo ja, tot welke mate van arbeidsongeschiktheid dit leidt.
De rechtbank zal het UWV opdragen om binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor de schriftelijke reactie op het rapport van de deskundige, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt dat UWV het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op om binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.335,-;
- draagt het UWV op het griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 23 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.