ECLI:NL:RBZWB:2021:3150

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
02-080640-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met slaperigheid als oorzaak, vrijspraak voor artikel 6 WVW en veroordeling voor artikel 5 WVW

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 6 augustus 2019 te Nispen. De verdachte, een beginnend bestuurder, had een aanrijding veroorzaakt waarbij twee fietsers, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], gewond raakten. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op het moment van de aanrijding een kort moment in slaap was gevallen, maar dat dit onder de gegeven omstandigheden niet voldoende was om te concluderen dat hij met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, omdat zijn moment van afwezigheid gevaar op de weg had veroorzaakt.

De rechtbank legde een geldboete van € 750,- op, subsidiair 15 dagen hechtenis, en oordeelde dat er geen reden was voor een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, gezien het feit dat de overtreding bijna twee jaar geleden had plaatsgevonden en de verdachte sindsdien geen andere verkeersfeiten had begaan. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/080640-20
vonnis van de meervoudige kamer van 23 juni 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1996 te [Geboorteplaats- en Land]
wonende te [Adres]
raadsman mr. J. Knaap, advocaat te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 juni 2021, waarbij de officier van justitie, mr. E. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij de slachtoffers (zwaar) lichamelijk letsel hebben opgelopen, dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte is blijven doorrijden nadat hij zich vermoeid en slaperig voelde en is uiteindelijk ook in slaap gevallen. Hierdoor is er sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Door de aanrijding heeft [Slachtoffer 1] (hierna: [Slachtoffer 1] ) schaaf- en snijwonden opgelopen en is er bij [Slachtoffer 2] (hierna: [Slachtoffer 2] ) sprake van zwaar lichamelijk letsel, bestaande uit een whiplash en een hersenkneuzing.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het primair tenlastegelegde feit, omdat schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) niet bewezen kan worden verklaard. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend heeft gedragen. Ook is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6 WVW. De bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit wordt niet betwist.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 6 augustus 2019 op de Hollands Diepstraat te Nispen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden tussen verdachte, als bestuurder van een personenauto, en [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] , beide als bestuurder van een fiets. Verdachte heeft [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] van achteren aangereden waardoor zij letsel hebben opgelopen.
Primair: artikel 6 WVW
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Toedracht van het ongeval
Om te kunnen beoordelen of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW dient eerst de toedracht van het ongeval te worden vastgesteld. Daarover blijkt uit het dossier dat verdachte een kort moment in slaap is gevallen waardoor hij de twee voor hem rijdende fietsers niet op tijd heeft gezien en hen van achteren heeft aangereden.
Over het in slaap vallen heeft verdachte verklaard dat hij de nacht voor de aanrijding op tijd naar bed is gegaan en die nacht goed heeft geslapen. Hij is om 05.20 uur met de fiets naar zijn werk vertrokken. Nadat verdachte rond 14.00 uur thuis kwam van zijn werk heeft hij wat gegeten en is hij vervolgens met de auto vertrokken richting Wouwse Plantage. Hij voelde zich op dat moment goed. Verdachte heeft verklaard dat hij zich ter hoogte van de Grensstraat vermoeid voelde worden. Hij heeft toen een kauwgom gepakt en het raam open gezet. Daarna voelde hij zich beter en voelde hij zich bekwaam om te rijden. Vervolgens kwam verdachte aan bij een kruising waar hij is gestopt om voorrang te verlenen aan een auto van rechts. Nadat hij zijn weg vervolgde richting Wouwse Plantage is hij op de Hollands Diepstraat alsnog overvallen door vermoeidheid, wat geleid heeft tot het ongeval.
De rechtbank constateert dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte voorafgaand aan deze autorit meer dan gebruikelijk vermoeid was, of dat er andere redenen waren waarom hij voorzichtiger had moeten zijn dan normaal. Ook blijkt uit het dossier niet dat verdachte onder invloed was van stoffen die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden. Niet is gebleken dat verdachte harder reed dan de toegestane maximum snelheid. Tevens waren er geen bijzonderheden qua weersgesteldheid, wegdek en verkeerssituatie. Verdachte heeft op het moment dat hij zich vermoeid voelde worden actief gehandeld door het raam open te zetten en een kauwgom te pakken. Hij voelde zich daarna weer bekwaam om te rijden. Bovendien heeft verdachte kort daarna bij een kruising voorrang verleend aan een auto die van rechts kwam. Hieruit blijkt dat verdachte op dat moment alert was. Gelet op de relatief korte afstand van deze kruising tot de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden – ongeveer 200 tot 300 meter - is het voor verdachte niet voorzienbaar geweest dat hij opnieuw zou worden overvallen door vermoeidheid. De rechtbank is van oordeel dat het enkele moment van afwezigheid, veroorzaakt door slaap, weliswaar verwijtbaar is maar onder deze omstandigheden onvoldoende is voor de conclusie dat verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld.
De gedraging van verdachte raakt de ondergrens van de aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid zoals bedoeld in artikel 6 WVW niet. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde feit.
Subsidiair: artikel 5 WVW
Vervolgens is de vraag aan de orde of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Door het moment van afwezigheid heeft verdachte onvoldoende aandacht gehad voor het verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse waardoor hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] heeft aangereden. Verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 6 augustus 2019 te Nispen, gemeente Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Hollands Diepstraat, terwijl hij slaperig was is blijven rijden en daarbij zijn ogen heeft gesloten, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van wat zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Zij heeft daarbij onder meer rekening gehouden met het reclasseringsadvies en het blanco strafblad van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen, vanwege de impact die het ongeval op verdachte heeft gehad en zijn persoonlijke omstandigheden. Subsidiair verzoekt de verdediging te volstaan met een voorwaardelijke geldboete en meer subsidiair met een geringe onvoorwaardelijke geldboete. De verdediging voert daarbij aan dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte is als bestuurder van een personenauto een moment afwezig geweest door slaap waardoor hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt, dat heeft geresulteerd in een aanrijding van twee fietsers. De slachtoffers hebben hierdoor letsel opgelopen. Uit het dossier volgt dat de slachtoffers bijna een jaar na de aanrijding nog lichamelijke klachten ervaren en angstig zijn in het verkeer.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het feit dat verdachte ten tijde van de aanrijding een beginnend bestuurder was en dat hij een blanco strafblad heeft. Ook houdt de rechtbank rekening met het reclasseringsadvies van 3 juni 2021 waaruit blijkt dat verdachte op geen enkel leefgebied problemen ondervindt. Daarnaast weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij het lastig vond om in te schatten of de slachtoffers het op prijs zouden stellen als hij contact zou opnemen. Het is iets dat hem bezig houdt en verdachte heeft aangegeven open te staan voor mediation met de slachtoffers en het van belang acht dat zij weten dat hij spijt heeft van wat er is gebeurd.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat het weliswaar lang heeft geduurd voordat de zaak op zitting is gekomen, maar dat geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM nu de zaak binnen twee jaar na het verhoor van verdachte, dat in dit geval moet worden gezien als de eerste daad van vervolging, is behandeld.
Straf
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De straffen die worden opgelegd voor een overtreding van artikel 5 WVW worden ingegeven door de (relatief beperkte) ernst van de gemaakte verkeersfout en staan in beginsel los van de grote gevolgen die dergelijke overtredingen kunnen veroorzaken. Dit betekent niet dat de rechtbank geen oog heeft voor de grote gevolgen die de overtreding voor de slachtoffers hebben gehad, maar wel dat rechtbank die gevolgen niet laat meewegen in de hoogte van de straf.
Omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht zij ook een andere strafmodaliteit passend dan door de officier van justitie is geëist. Alles afwegende acht de rechtbank een geldboete van € 750,-, subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.
De rechtbank acht het niet opportuun verdachte nu nog een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, omdat de overtreding bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden en verdachte daarna blijkens zijn documentatie geen andere verkeersfeiten heeft begaan. Ook de persoon van verdachte geeft geen aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijke straf.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 750,00,
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
15 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. D.S.G. Froger en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 juni 2021.