In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juni 2021, stond de verdachte terecht voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 6 augustus 2019 te Nispen. De verdachte, een beginnend bestuurder, had een aanrijding veroorzaakt waarbij twee fietsers, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], gewond raakten. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW), maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen sprake was van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte op het moment van de aanrijding een kort moment in slaap was gevallen, maar dat dit onder de gegeven omstandigheden niet voldoende was om te concluderen dat hij met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid had gehandeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar oordeelde wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, omdat zijn moment van afwezigheid gevaar op de weg had veroorzaakt.
De rechtbank legde een geldboete van € 750,- op, subsidiair 15 dagen hechtenis, en oordeelde dat er geen reden was voor een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, gezien het feit dat de overtreding bijna twee jaar geleden had plaatsgevonden en de verdachte sindsdien geen andere verkeersfeiten had begaan. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.