In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2021 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die deel uitmaken van een gezin met een vluchtelingenachtergrond. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van twaalf maanden en de uithuisplaatsing van de twee oudste kinderen voor drie maanden in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen in een pleeggezin verblijven en dat er culturele en taalbarrières zijn die de opvoeding bemoeilijken. De ouders, afkomstig uit de Democratische Republiek Congo, hebben moeite om de Nederlandse normen en waarden te begrijpen en te accepteren, wat leidt tot een gebrek aan probleembesef en onvoldoende samenwerking met de hulpverlening.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders bereid zijn om mee te werken aan de hulpverlening, maar dat er nog veel onduidelijkheid bestaat over wat er van hen verwacht wordt. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen, maar heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste twee kinderen afgewezen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de hulpverlening binnen de thuissituatie moet worden versterkt en dat er aandacht moet zijn voor de culturele verschillen en de opvoedstijl van de ouders. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om intensieve begeleiding te bieden aan het gezin.
De kinderrechter heeft de beschikking op 22 juni 2021 schriftelijk vastgesteld en heeft aangegeven dat hoger beroep mogelijk is binnen drie maanden na de uitspraak. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2021 door de kinderrechter, bijgestaan door de griffier.