In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een flatwoning in Waalwijk woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Waalwijk, dat hem opdroeg zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na meldingen van omwonenden over vermoedelijke drugshandel vanuit de woning. De burgemeester had op 7 mei 2021 besloten tot sluiting van de woning, na een controle door de politie waarbij meerdere personen met harddrugs in de nabijheid van de woning werden aangetroffen.
Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn zus, aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er geen drugs in de woning zelf waren aangetroffen. De burgemeester heeft echter gesteld dat de sluiting gerechtvaardigd was op basis van andere feiten en omstandigheden, waaronder meldingen van omwonenden en de aanwezigheid van een groot geldbedrag in de woning.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er vanuit de woning drugs werden verkocht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.