ECLI:NL:RBZWB:2021:3129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_2159 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opleggen van een last onder bestuursdwang tot sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in een flatwoning in Waalwijk woont, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Waalwijk, dat hem opdroeg zijn woning voor drie maanden te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde na meldingen van omwonenden over vermoedelijke drugshandel vanuit de woning. De burgemeester had op 7 mei 2021 besloten tot sluiting van de woning, na een controle door de politie waarbij meerdere personen met harddrugs in de nabijheid van de woning werden aangetroffen.

Tijdens de zitting op 10 juni 2021 heeft verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en zijn zus, aangevoerd dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er geen drugs in de woning zelf waren aangetroffen. De burgemeester heeft echter gesteld dat de sluiting gerechtvaardigd was op basis van andere feiten en omstandigheden, waaronder meldingen van omwonenden en de aanwezigheid van een groot geldbedrag in de woning.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester op basis van de beschikbare informatie voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er vanuit de woning drugs werden verkocht. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2159 OPIUMW VV

uitspraak van 21 juni 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
en

de burgemeester van de gemeente Waalwijk, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2021 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker] voor de duur van drie maanden. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 juni 2021.
Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn zus, [naam zus]. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van de Werken.

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoeker woont in een (flat)woning aan [adres verzoeker] in [woonplaats verzoeker]. Woningbouwvereniging [naam woningbouwvereniging] is eigenaar van de woning.
Op 8 april 2021 heeft de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant een controle uitgevoerd in de woning. Aanleiding hiervoor waren een drietal afzonderlijke meldingen van omwonenden over vermoedelijke handel in drugs vanuit de woning. De omwonenden zagen dat er onbekende mensen naar binnen gingen in de woning, welke binnen één minuut weer vertrokken. Dit was vooral rond het middaguur en het begin van de avond en zou zeker al drie tot vier weken plaatsvinden.
Uit een bestuurlijke rapportage van 19 april 2021 volgt dat op 8 april 2021 drie potentiële kopers werden afgevangen bij/rondom de woning, die in het bezit waren van harddrugs. Deze kopers hadden een kortstondig bezoek gebracht aan de woning. Dit was gezien door de politie. Een van de kopers had netto 0,1 gram cocaïne bij zich, de andere koper netto 0,2 gram cocaïne, de derde persoon had netto 3,83 gram cocaïne bij zich, verdeeld over 13 gripzakjes, welke inbeslaggenomen werden. Ook werd gezien dat er tussen 15.45 uur en 18.45 uur nog minimaal vijf personen de woning binnen gingen en aldaar een kortstondig bezoek brachten. Over een periode van drie uur werden totaal derhalve minimaal acht bezoekers waargenomen bij de woning.
In de woning werd daarna een doorzoeking gedaan. In de woning werd een bedrag van
€ 5.440,- aangetroffen, waarvan € 5.300,- in biljetten was verstopt in de matras op de slaapkamer.
Bij een van de aangehouden verdachten werd een geldkistje aangetroffen. Deze verdachte verklaarde dat de hoofdbewoner van de woning het geldkistje die middag/avond aan hem had meegegeven. In het geldkistje werden honderden lege gripzakjes, 2 weegschaaltjes, een thee-dessertlepeltje en een middelgrote gripzak met daarin 16 kleine gripzakjes met inhoud aangetroffen. In deze gripzakjes zat 4,52 gram van een stof welke positief indicatief testte op cocaïne.
Tot slot volgt uit de bestuurlijke rapportage dat verzoeker antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet: in 2012 bezit van softdrugs, in 2019 handel in harddrugs en in 2020 bezit van harddrugs.
In een brief van 23 april 2021 heeft de burgemeester aan verzoeker kenbaar gemaakt dat hij voornemens is de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om zijn zienswijze naar voren te brengen.
In het bestreden besluit heeft de burgemeester verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd en gelast om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet vóór
27 mei 2021, 13.00 uur te sluiten en gesloten te houden voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de brief van 25 mei 2021 heeft de burgemeester laten weten dat de sluiting van de woning zal worden uitgesteld tot één week na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.
Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat de burgemeester, gezien hetgeen door de politie is geconstateerd, niet bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Het bestreden besluit is volgens verzoeker dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Verder stelt verzoeker dat geen sprake is van een noodzaak tot sluiting, nu geen sprake is van handel of een anderszins ernstige inbreuk op de openbare orde.
Tot slot stelt verzoeker dat er geen, althans geen correcte, belangenafweging heeft plaatsgevonden.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende (a) een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en (b) de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 2 van de Opiumwet – voor zover relevant – is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I:
(..)
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
(..)
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Cocaïne staat op lijst I.
5.
Bevoegdheid tot sluiting
5.1
De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt in de door hem vastgestelde “Beleidsregels voor de toepassing van een last onder bestuursdwang en/of bestuurlijke waarschuwing ingevolge artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid 2019)” (de beleidsregels).
5.2
De beleidsregels bepalen dat indien in woningen en/of bij woningen behorende erven een handelshoeveelheid drugs van een middel als bedoeld in lijst I (>0,5 gram / > 1 pil / > 5 mililiter) wordt aangetroffen, bij een eerste constatering sluiting van 3 maanden volgt.
5.3
Verzoeker stelt dat, nu in de woning geen verdovende middelen zijn aangetroffen, de burgemeester niet bevoegd is om tot sluiting over te gaan.
5.4
De burgemeester heeft gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 18 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2400). Hieruit volgt volgens de burgemeester dat hij bevoegd is om de woning te sluiten indien vanuit de woning drugs wordt verkocht of verstrekt, ook al was op het moment van de controle geen drugs in de woning aanwezig.
5.5
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester bevoegd is om artikel 13b Opiumwet toe te passen indien aannemelijk is dat in een woning drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt of daartoe aanwezig zijn. Uit voormelde uitspraak van de AbRS blijkt dat artikel 13b Opiumwet niet vereist dat de woning is binnengetreden en dat daarbij een bepaalde hoeveelheid drugs is aangetroffen. De burgemeester is ook bevoegd om deze bepaling toe te passen indien geen drugs zijn aangetroffen in de woning, maar op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt in de woning.
5.6
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat de burgemeester aan de hand van de overgelegde bestuurlijke rapportage voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat drugs worden verkocht en/of verstrekt vanuit de woning. Uit deze bestuurlijke rapportage volgt immers dat de politie drie afzonderlijke meldingen van omwonenden heeft ontvangen over vermoedelijke handel in drugs vanuit de woning. Tijdens de naar aanleiding hiervan uitgevoerde controle werden door de politie drie kopers afgevangen bij/rondom de woning, die respectievelijk netto 0,1, 0,2 en 3,83 gram cocaïne op zak hadden. De politie heeft gezien dat zij een kortstondig bezoek hadden gebracht aan de woning. De door gemachtigde ter zitting geopperde mogelijkheid dat deze personen de aangetroffen drugs al bij zich hadden vóórdat zij een bezoek brachten aan de woning van verzoeker acht de voorzieningenrechter gezien het feit dat het om drie afzonderlijke personen gaat en de overige omstandigheden niet aannemelijk. Zo heeft de politie tijdens de controle waargenomen dat, naast de drie aangehouden personen, nog minimaal vijf personen een kortstondig bezoek brachten aan de woning. Uit de bestuurlijke rapportage volgt ook dat bij één van de aangehouden kopers een geldkistje is aangetroffen, waarin honderden lege gripzakjes, 2 weegschaaltjes, een thee-dessertlepeltje en een middelgrote gripzak met daarin 16 kleine gripzakjes met in totaal 4,52 gram cocaïne zaten. De koper verklaarde dat dit geldkistje door de hoofdbewoner aan hem was meegegeven. De voorzieningenrechter volgt gemachtigde in zijn stelling dat deze persoon een belang heeft om zodanig te verklaren. In het licht van de overige omstandigheden is dit naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende om de verklaring als onbetrouwbaar aan te merken. Tot slot acht de voorzieningenrechter van belang dat uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de woning een groot geldbedrag werd aangetroffen, dat
grotendeels was verstopt in een matras en dat verzoeker antecedenten heeft op het gebied van de Opiumwet.
5.7
Uit al deze feiten en omstandigheden, tezamen bezien, kon de burgemeester naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter afleiden dat vanuit de woning cocaïne is verkocht en/of verstrekt en dat aldus sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Opiumwet. Gelet hierop is de burgemeester bevoegd om met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet sluiting van de woning voor een periode van drie maanden te gelasten.
De voorzieningenrechter geeft de burgemeester in het kader van de zorgvuldigheid daarbij wel in overweging om zijn stellingen in de beslissing op bezwaar nader te onderbouwen met de processen-verbaal die aan de bestuurlijke rapportage ten grondslag liggen.
6.
Gebruikmaking van de bevoegdheid
6.1
Tussen partijen is verder in geschil of de burgemeester in dit geval in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
6.2
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De burgemeester dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen (zie AbRS
28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912).
In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Daarbij is ook van belang of feitelijke handel heeft plaatsgevonden in of vanuit de woning of daarbij behorende erven. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van de woning evenredig is. Bij die beoordeling dienen in ieder geval te worden betrokken de verwijtbaarheid, de gevolgen van de sluiting en de aanwezigheid van minderjarige kinderen (zie AbRS 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4083).
6.3
De burgemeester stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.
noodzaak sluiting
6.4
Verzoeker stelt dat geen sprake is van een noodzaak tot sluiting, nu geen sprake is van een ernstige inbreuk op de openbare orde.
6.5
De voorzieningenrechter overweegt dat handel in harddrugs per definitie een ernstige inbreuk op de openbare orde vormt. Daarbij zijn er in dit geval ook nog waarnemingen van de politie en meldingen van omwonenden waaruit volgt dat sprake is van een loop naar de woning, alsmede verklaringen van omwonenden dat zij overlast en een onveilig gevoel ervaren. De voorzieningenrechter is dan ook van voorlopig oordeel dat voldoende gebleken is van een noodzaak tot sluiting.
belangenafweging
6.6
Verzoeker stelt dat zijn belangen niet, of niet correct, zijn afgewogen.
6.7
De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit wel degelijk een belangenafweging bevat. Gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd niet duidelijk kunnen maken welke belangen van verzoeker volgens hem ten onrechte niet in deze afweging zijn betrokken. De enkele omstandigheid dat verzoeker zijn woning moet verlaten, is onvoldoende. Dit is immers inherent aan een sluiting van een woning. Dit is op grond van vaste jurisprudentie dan ook op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat huurovereenkomst van verzoeker hoogstwaarschijnlijk door de woningbouwvereniging ontbonden zal worden.
6.8
De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat de burgemeester
het algemeen belang van de bescherming van de openbare orde en veiligheid, het tegengaan van drugshandel en het geven van een signaal aan de maatschappij dat wordt opgetreden tegen drugscriminaliteit, in redelijkheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van verzoeker bij behoud van zijn woning.
6.9
Op grond van het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De burgemeester heeft dus in redelijkheid van zijn bevoegdheid om de woning te sluiten gebruik kunnen maken.
7.
Conclusie
7.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 21 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.