ECLI:NL:RBZWB:2021:3109

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1894
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van een besluit op Wob-verzoek door college van burgemeester en wethouders

Op 21 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek om documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) te verstrekken. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat een zitting niet nodig was. De eiser had in mei 2019 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de kosten en opbrengsten van naheffingsaanslagen parkeerbelasting over de jaren 2016 tot en met 2019. De rechtbank oordeelde dat het college in gebreke was om tijdig een besluit te nemen en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van de eiser te nemen en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat het college deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd bepaald dat het college het door de eiser betaalde griffierecht van € 181,- moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1894 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het door het college niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar gericht tegen het door het college niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek hem op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) documenten te verstrekken.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft het college bij brief van 22 mei 2019 onder verwijzing naar de Wob (samengevat) verzocht om openbaarmaking van alle documenten waaruit op enige wijze informatie kan worden afgeleid wat de kosten en opbrengsten zijn van naheffingsaanslagen parkeerbelasting over de jaren 2016 tot en met 2019.
Het college heeft vervolgens op 16 augustus 2019 een besluit genomen op eisers verzoek en documenten openbaar gemaakt.
Eiser heeft bij brief van 27 september 2019 bezwaar gemaakt tegen het besluit van
16 augustus 2019 en daarin (samengevat) aangevoerd dat niet aannemelijk is dat er buiten de openbaar gemaakte documenten geen andere documenten zouden zijn die onder de reikwijdte van eisers verzoek vallen.
Nadat het college en eiser op 20 februari 2020 onderling overleg hebben gevoerd en tijdens dat overleg is vastgesteld welke documenten eiser in het kader van zijn Wob-verzoek wenst te ontvangen, heeft eiser zijn bezwaarschrift van 27 september 2019 ingetrokken.
Bij brief van 23 december 2020 heeft eiser onder verwijzing naar artikel 15a van de Wob bezwaar gemaakt bij het college tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat hij de gevraagde informatie nog steeds niet heeft ontvangen.
Op 2 april 2021 heeft eiser bij het college bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek.
Eiser heeft op 26 april 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn Wob-verzoek.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2. De voor de beoordeling van het beroep relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3. Een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk wanneer het bestuursorgaan niet in gebreke is om op tijd een besluit te nemen.
Vast staat dat de termijn voor het nemen van een beslissing op eisers bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn Wob-verzoek ten tijde van het indienen van het beroep was verstreken.
Bij het indienen van zijn beroep heeft eiser gesteld dat hij het college ook ingebreke heeft gesteld. Eiser heeft daarbij gewezen op het bezwaarschrift van 2 april 2021. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met dit bezwaarschrift voldaan aan het vereiste van een schriftelijke ingebrekestelling. De rechtbank wijst daarbij op de wetgeschiedenis (Kamerstukken II 2004/05, 29 934, nr. 3, p. 7) en op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK8223.
Nu tot slot vast staat dat er ten tijde van het indienen van het beroep twee weken waren verstreken sinds het moment dat eiser het college ingebreke heeft gesteld, is voldaan aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb gestelde vereisten voor het indienen van een beroepschrift.
Het beroep is ontvankelijk. Niet gebleken is dat het college inmiddels een besluit heeft genomen op eisers bezwaar. Het beroep is dan ook kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
In artikel 15b, eerste en tweede lid, van de Wob is bepaald dat de rechtbank daarvan kan afwijken indien (de omvang van) het verzoek hiertoe aanleiding geeft.
De rechtbank ziet daarvoor in dit geval geen aanleiding en neemt daarbij in aanmerking dat het college heeft medegedeeld uiterlijk op 29 juni 2021 een beslissing te nemen op eisers bezwaar. De rechtbank zal het college opdragen binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar van eiser te nemen.
5. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat het college een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op
bezwaar;
- draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 21 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

BIJLAGE

Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan beslist binnen zes weken, of -indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld- binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb).
Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Het tweede lid, de eerste volzin bepaalt dat de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Artikel 15b, eerste lid, van de Wob bepaalt dat in geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet of een beslissing op bezwaar tegen een dergelijk besluit waarbij nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de termijn bepaalt waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.
Het tweede lid bepaalt dat indien de bestuursrechter oordeelt dat het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek en nog geen besluit is bekendgemaakt, de bestuursrechter, indien het verzoek hiertoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een langere termijn bepaalt waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekendmaakt.