ECLI:NL:RBZWB:2021:3094

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
18 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8311
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen in verband met alcoholmisbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser, die in het verleden onder invloed van alcohol was aangehouden, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CBR om hem niet rijgeschikt te verklaren voor het besturen van bepaalde voertuigen. Het primaire besluit van het CBR, dat op 2 juni 2020 was genomen, verklaarde de eiser niet rijgeschikt vanwege alcoholmisbruik. Dit besluit werd door het CBR in een bestreden besluit van 23 juli 2020 gehandhaafd, waarbij het bezwaar van de eiser kennelijk ongegrond werd verklaard.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 mei 2021, waar de eiser niet aanwezig was, maar waar mr. Y.M. Wolvekamp namens het CBR aanwezig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische rapportages van psychiater Kunst, die concludeerde dat er bij de eiser sprake was van alcoholmisbruik in ruime zin. De rechtbank oordeelde dat het CBR op goede gronden had besloten om de eiser niet geschikt te verklaren voor het besturen van motorrijtuigen, gezien de verhoogde CDT-waarde en de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik.

De rechtbank benadrukte dat de wetgever dwingendrechtelijk heeft bepaald dat personen die misbruik maken van alcohol zonder meer ongeschikt zijn om te rijden. De belangen van verkeersveiligheid prevaleren boven de persoonlijke belangen van de eiser, die zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als zelfstandig timmerman. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van het CBR.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8311 WVW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 2 juni 2020 (primaire besluit) heeft het CBR eiser niet rijgeschikt verklaard voor bepaalde voertuigen.
In het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 18 mei 2021. Hierbij was
mr. Y.M. Wolvekamp namens het CBR aanwezig. Eiser is niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser was in het bezit van een rijbewijs. In 2015 is hij als bestuurder van een voertuig aangehouden terwijl hij onder invloed van alcohol was. Op 30 oktober 2015 is eiser gekeurd. De uitkomst van dat onderzoek was: misbruik van alcohol in ruime zin en ADD. Als gevolg hiervan is eisers rijbewijs ongeldig verklaard.
Vervolgens heeft eiser in 2018 een eigen verklaring ingediend. Op 14 juni 2018 is eiser gekeurd. De uitkomst daarvan was: misbruik van alcohol, langdurige remissie en aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend onoplettendheid type, in remissie. Eiser werd voor één jaar rijgeschikt geacht, omdat het alcoholmisbruik aannemelijk en aantoonbaar was gestaakt.
In 2020 heeft eiser weer een eigen verklaring ingediend.
Op 15 mei 2020 heeft psychiater Kunst onderzoek verricht naar eisers rijgeschiktheid. Kunst komt tot de conclusie dat er bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin.
Met het primaire besluit heeft het CBR aan eiser meegedeeld dat er sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin niet in remissie en dat hij niet rijgeschikt is.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het CBR het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Het CBR ziet geen reden om af te wijken van de conclusie van de psychiater dat er sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Eisers stelling dat hij alcohol en verkeer de afgelopen 5 jaar strikt gescheiden heeft gehouden doet niets af aan deze diagnose. Voor de beoordeling of sprake is van alcoholmisbruik is niet vereist dat sprake is van rijden onder invloed van alcohol. Met betrekking tot de andere door eiser genoemde omstandigheden, zoals dat hij zzp’er is en zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en dat hij de afgelopen 5 jaar niet is aangehouden voor rijden onder invloed, stelt het CBR dat er geen ruimte bestaat om die omstandigheden mee te wegen in de besluitvorming. De toepasselijke bepalingen schrijven dwingend voor dat alleen een verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd als aan de eisen wordt voldaan en eiser voldoet daar niet aan.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat zijn rijbewijs in 2015 is ingenomen omdat hij onder invloed van alcohol had gereden. Hij heeft hiervoor een werkstraf gehad. Eiser heeft overal aan meegewerkt en zijn gedrag is veranderd ten aanzien van alcoholgebruik en verkeer. Hij laat zijn auto nu staan als iets heeft gedronken. Uit het rapport van de psychiater uit 2018 blijkt ook dat het alcoholgebruik dusdanig minder was dat eiser voor één jaar rijgeschikt werd bevonden. Eiser erkent dat de uitslag van het bloedonderzoek van 15 mei 2020 dat er sprake is van alcoholgebruik kan kloppen. Er zijn achter elkaar verschillende gelegenheden geweest waar eiser heeft gedronken, bij hem thuis of bij vrienden. Hij bleef daar dan slapen of liep naar huis. Door de coronacrisis had eiser minder werk en omdat hij toch niet hoefde te werken dronk hij door de week en in het weekend. Volgens eiser zou de uitslag van het bloedonderzoek er nu heel anders uit zien, omdat hij de laatste maanden alleen in het weekend wat drinkt. Hij wil graag aan een nieuw onderzoek meewerken om te laten zien dat er geen sprake is van een terugval in overmatig alcoholgebruik, zoals de psychiater concludeert. Eiser is zelfstandig timmerman en heeft zijn rijbewijs nodig om zijn werk te kunnen doen. In de periode van 5 jaar nadat hij is aangehouden voor rijden onder invloed heeft eiser dat niet meer gedaan. Hij is verschillende keren aangehouden in die periode maar er is nooit meer sprake geweest van rijden onder invloed. Eiser verzoekt de rechtbank deze omstandigheden mee te laten wegen.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (Reglement) worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag […] door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Op grond van artikel 103, eerste lid, van het Reglement registreert het CBR in het rijbewijzenregister […] een verklaring van geschiktheid, indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen zijn neergelegd in de bijlage die behoort bij (artikel 2 van) de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling). Hoofdstuk 8 van die bijlage handelt over psychiatrische stoornissen en paragraaf 8.8 over "misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)".
Volgens laatstbedoelde paragraaf zijn personen die misbruik maken van dergelijke middelen zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring, op basis van een specialistisch rapport, geschikt kunnen worden geacht tot het besturen van motorrijtuigen. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
4.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het CBR op goede gronden eiser niet geschikt heeft verklaard voor het besturen van onder meer personenauto’s, bestelauto’s en aanhangwagens.
Het CBR heeft eiser niet rijgeschikt verklaard, omdat er bij hem sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Het CBR heeft dat standpunt gebaseerd op de conclusies van psychiater Kunst.
De psychiater concludeert dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de conclusie dat er in het jaar voorafgaande aan de keuring sprake was van alcoholmisbruik/afhankelijkheid volgens de DSM-V-criteria. Wel kan op basis van alle relevante gegevens de psychische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld worden. Hij heeft daarbij onder meer de volgende omstandigheden betrokken:
  • Bij eerdere keuringen werd vastgesteld dat eiser bekend is met alcoholmisbruik.
  • Eiser vertelt dat hij op zaterdagavond 5 flesjes bier consumeert. Deze uitspraak is in tegenspraak met de uitslag van het laboratoriumonderzoek. Het verhoogde CDT wijst op overmatig alcoholgebruik. Er is sprake van onderrapportage en dat maakt de anamnese onbetrouwbaar.
  • Het %CDT-IFCC is duidelijk verhoogd en dat is een objectieve en onafhankelijke maat. Het CDT-IFCC is een exclusieve marker die wijst op recent overmatig alcoholgebruik.
  • Personen, die bekend zijn met alcoholmisbruik kunnen een terugval krijgen in het misbruik. Gezien de uitslag van het laboratoriumonderzoek is sprake van een recidief en/of persisteert het alcoholmisbruik.
  • De eerder vastgestelde ADD is in remissie.
De psychiater ziet in de voorgeschiedenis en de uitslag van het laboratoriumonderzoek aanwijzingen voor alcoholmisbruik. Het CDT is verhoogd met een waarde van 5,0% bij normaalwaarden tot 1,7%.
Sinds 1 januari 2019 is de CDT-bepaling gestandaardiseerd onafhankelijk van de meetmethode of het laboratorium. Daarbij is het referentiegebied vastgesteld op minder dan 1,7 en de afkapwaarde op 2,0. Een CDT-IFCC van meer dan 2,0% valt met 95% zekerheid buiten het referentiegebied en kan wijzen op overmatig en riskant alcoholgebruik. Voor mannen geldt dat bij een waarde boven de afkapgrens het aannemelijk is dat er in de afgelopen periode meer dan 60 gram alcohol (6AE) per dag gedurende minimaal een week is gebruikt.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) [1] moet bij een verhoogde CDT-waarde in combinatie met een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik ervan uit worden gegaan dat dit een gevolg is van alcoholmisbruik, tenzij betrokkene aannemelijk maakt dat de in het psychiatrisch rapport vermelde verhoogde CDT-waarde is veroorzaakt door een andere oorzaak dan misbruik van alcohol.
Eiser is daarin niet geslaagd. Eiser noemt geen andere oorzaak voor de verhoogde CDT-waarde. Hij erkent juist dat hij periode voorafgaande aan het onderzoek door de week en in het weekend meer alcohol heeft gedronken.
Volgens vaste rechtspraak kan de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter, evenmin als aan het CBR, om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen [2] . Wel moet het CBR zich ervan vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank kan de psychiatrische rapportage van psychiater Kunst deze toets doorstaan en heeft het CBR dit rapport aan de weigering om eiser geschikt te verklaren ten grondslag mogen leggen. De psychiater heeft zijn conclusie gebaseerd op een combinatie van een verhoogde CDT-waarde en een relevante voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. De bij eiser gemeten CDT-waarde van 5,0% ligt ruim boven de referentiewaarde van 1,7% en het afkappunt van 2,0%. Als eiser meent dat deze situatie inmiddels is veranderd kan hij bij het CBR middels een eigen verklaring een herkeuring aanvragen.
Eiser heeft gesteld dat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als zzp’er en dat hij sinds zijn aanhouding in 2015 nooit meer onder invloed heeft gereden. Hij heeft de rechtbank verzocht deze omstandigheden te betrekken in de beoordeling.
Voor een afweging van deze belangen bestaat echter geen ruimte. De wetgever heeft dwingendrechtelijk bepaald dat personen die misbruik maken van alcohol zonder meer ongeschikt zijn. Hier prevaleert het belang van de verkeersveiligheid boven het belang van de aanvrager van een verklaring van geschiktheid. In het kader van de onderhavige beoordeling kan dan ook geen rekening gehouden worden met het feit dat eiser stelt zijn rijbewijs nodig te hebben voor zijn werk en niet meer onder invloed te rijden.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het CBR, waarbij eiser niet geschikt is verklaard voor het besturen van onder meer personenauto’s, bestelauto’s en aanhangwagens, standhoudt.
5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 18 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4155)
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 28 januari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:213)
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 8 november 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3050)