Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, geboren in 1960, ontving in november en december 2019 een particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering van een verzekeringsmaatschappij. De inspecteur had loonheffing ingehouden op deze uitkering, wat de belanghebbende betwistte. Hij stelde dat de uitkering ten onrechte was gekwalificeerd als loon uit vroegere dienstbetrekking en dat hij recht had op arbeidskorting en loonheffingskorting.
De rechtbank oordeelde dat de particuliere arbeidsongeschiktheidsuitkering terecht als loon uit vroegere dienstbetrekking was gekwalificeerd en dat de groene tabel correct was toegepast. De rechtbank verwierp de stelling van de belanghebbende dat hij recht had op arbeidskorting, aangezien deze alleen van toepassing is op loon uit tegenwoordige arbeid. Ook de claim dat de loonheffingskorting ten onrechte niet was toegepast, werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat de inspecteur correct had gehandeld.
Daarnaast deed de belanghebbende een beroep op het discriminatieverbod, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van verboden discriminatie. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de situatie van de belanghebbende niet vergelijkbaar was met die van personen die loon uit tegenwoordige arbeid ontvangen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees zij de proceskostenveroordeling af.