Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over naheffingsaanslagen loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2014, 2016 en 2017. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard. De naheffingsaanslagen betroffen bedragen van € 1.633 voor 2014, € 807 voor 2016 en € 5.503 voor 2017, met bijbehorende verzuimboeten en belastingrente. De inspecteur had de naheffingsaanslagen opgelegd na een onderzoek naar de geclaimde premiekorting voor oudere werknemers, waarbij de inspecteur van mening was dat de premiekorting enkel bij de eerste dienstbetrekking van de werknemer kon worden geclaimd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de premiekorting voor de werknemer in kwestie rechtmatig was geclaimd voor de jaren 2013 en 2014, en dat de inspecteur ten onrechte had gesteld dat er geen recht op premiekorting bestond voor de jaren 2016 en 2017. De rechtbank oordeelde dat de premiekorting van toepassing was vanaf de eerste dienstbetrekking in 2013, en dat de inspecteur de naheffingsaanslagen terecht had opgelegd. De rechtbank heeft ook de opgelegde verzuimboeten bevestigd, omdat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld aan de zijde van de belanghebbende.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.