ECLI:NL:RBZWB:2021:3001

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
BRE-20_7519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij belanghebbende een beroepschrift had ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Het beroepschrift was ingediend bij de Rechtbank Oost-Brabant, maar werd doorgezonden naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant omdat deze rechtbank bevoegd was om het beroepschrift te behandelen. De uitspraak op bezwaar dateert van 6 april 2020, en de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 18 mei 2020. Het beroepschrift werd echter pas op 20 mei 2020 ontvangen, wat betekent dat het niet-tijdig was ingediend.

De rechtbank overwoog dat de beroepstermijn van openbare orde is, wat inhoudt dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen, tenzij er sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding. De griffier had belanghebbende de gelegenheid gegeven om te reageren op de termijnoverschrijding, maar belanghebbende had niet gereageerd op de aangetekende brieven die naar het opgegeven adres en later naar het nieuwe adres waren gestuurd. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was.

Gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/7519
uitspraak van 15 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend bij Rechtbank Oost-Brabant die het beroepschrift heeft doorgezonden naar deze rechtbank, omdat deze rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen. Het beroep ziet op de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met aanslagnummer [aanslagnummer] H.66.01.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 6 april 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 18 mei 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 20 mei 2020 bij de rechtbank ontvangen. Het beroepschrift is daarom niet-tijdig ingediend.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
De griffier heeft belanghebbende de kans gegeven zich uit te laten over de reden voor de termijnoverschrijding. Dit is nogmaals gedaan bij aangetekende brief van 17 december 2020 met een laatste termijn van twee weken. De enveloppe waarin de aangetekende brief is verzonden, is ongeopend op de griffie terugontvangen. Deze brief was verstuurd naar het door belanghebbende opgegeven adres. Uit de basisregistratie persoonsgegevens blijkt dat belanghebbende per 1 november 2020 ergens anders staat ingeschreven. Daarop is de brief op 23 december nogmaals per aangetekende post naar het nieuwe adres gestuurd en met een laatste termijn van twee weken. Volgens gegevens van Track&Trace van PostNL is de aangetekende brief afgeleverd.
Belanghebbende heeft niet gereageerd. Er zijn dus geen omstandigheden komen vast te staan op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Het beroep is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 15 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
(de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.