Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Belgische belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die in de jaren 2014 tot en met 2016 buitenlands belastingplichtige was, had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en beschikkingen belastingrente die door de inspecteur waren opgelegd. De navorderingsaanslagen betroffen een belastbaar inkomen uit werk en woning dat aanzienlijk hoger was dan de eerder opgelegde aanslagen, en de inspecteur stelde dat de lijfrente-uitkeringen van de belanghebbende volledig belastbaar waren in Nederland.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van nieuwe informatie uit België, die medio 2018 was ontvangen, gerechtigd was om navorderingsaanslagen op te leggen. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet wist dat de lijfrente-uitkeringen in België niet tegen het algemene tarief werden belast, en dat dit een nieuw feit vormde dat navordering rechtvaardigde. De rechtbank heeft ook de vraag beantwoord of Nederland op basis van het belastingverdrag met België het heffingsrecht had over de lijfrente-uitkeringen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht had gesteld dat de uitkeringen in Nederland belastbaar waren, omdat de voorwaarden van het belastingverdrag waren voldaan.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat niet alle relevante gegevens aan de inspecteur waren verstrekt. Tot slot oordeelde de rechtbank dat de belastingrente correct was berekend en dat er geen aanleiding was voor matiging. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.