Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. De belanghebbende had een voorlopige aanslag ontvangen, maar was van mening dat de inspecteur niet correct had gehandeld bij het opleggen van deze aanslag. Hij had verzocht om herziening van de voorlopige aanslag, maar de inspecteur had een tweede voorlopige aanslag opgelegd zonder rekening te houden met het door de belanghebbende opgegeven bedrag aan ingehouden loonheffing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tweede voorlopige aanslag niet als een voor bezwaar vatbare beschikking kan worden beschouwd, omdat er geen bezwaar openstaat tegen voorlopige aanslagen volgens de Wet inkomstenbelasting 2001. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het verzoek tot herziening niet had afgewezen, en dat de derde voorlopige aanslag niet als een uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt. Hierdoor werd het beroep van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.