ECLI:NL:RBZWB:2021:2798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4097
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van dividendbelasting door een Duitse belanghebbende en de afwijzing door de Belastingdienst

Op 3 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een Duitse belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2005 en 2006. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende, die zich beroept op het Unierecht, niet heeft aangetoond dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat zij niet heeft ingestemd met een vervangende betaling zoals voorgesteld door de Hoge Raad. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de belanghebbende met betrekking tot het belastingverdrag met Duitsland beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er onvoldoende feiten zijn gepresenteerd om dit standpunt te onderbouwen. Aangezien er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat, heeft de rechtbank ook het verzoek om vergoeding van rente afgewezen. De beroepen zijn kennelijk ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn aangetekend op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 18/4097 en 18/4698
uitspraak van 3 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] (Duitsland),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken op bezwaar op de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de volgende periodes, waaraan de rechtbank de volgende zaaknummers heeft toegekend:
  • het jaar 2005 (zaaknummer 18/4097);
  • het jaar 2006 (zaaknummer 18/4698).
Belanghebbende stelt – kort gezegd – met een beroep op het Unierecht dat recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat omdat belanghebbende vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (hierna: fbi).
De zaken zijn aangehouden in afwachting van de beantwoording door de Hoge Raad van prejudiciële vragen door deze rechtbank. Bij aangetekende brief van 8 maart 2021 (nogmaals aangetekend verzonden op 17 maart 2021), welke volgens gegevens van PostNL is ontvangen op 18 maart 2021, heeft de rechtbank belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het beroep binnen vier weken (nader) te motiveren. Daarbij is belanghebbende onder meer gevraagd om te melden of ingestemd wordt met het doen van een vervangende betaling als bedoeld in onderdeel 5.4 van de beslissing van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1674). Op deze brief heeft de rechtbank geen reactie ontvangen.
Gezien het overgangsrecht van artikel XXVI, leden 8 en 9, van de wet Overige fiscale maatregelen 2008 [1] , is – kort gezegd – voor teruggaafverzoeken met betrekking tot de boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2008 de teruggaafregeling voor fbi’s [2] relevant.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de teruggaafverzoeken heeft afgewezen. Belanghebbende heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet kenbaar gemaakt in te stemmen met het doen van de hiervoor bedoelde vervangende betaling. Reeds daarom bestaat geen recht op teruggaaf. [3]
In de zaak 18/4698 heeft belanghebbende ook nog het standpunt ingenomen dat op grond van het belastingverdrag met Duitsland recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting. Belanghebbende heeft daartoe echter onvoldoende feiten gesteld, bovendien ook niet met betrekking tot de tijdigheid.
Aangezien geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting, heeft belanghebbende evenmin recht op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

2.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.R.T. Pauwels rechter, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Stb. 2007, 563.
2.Artikel 10, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals dat lid luidde tot zijn vervallen bij de wet Overige fiscale maatregelen 2008.
3.ECLI:NL:HR:2020:1674, rov. 5.4.6.