Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, [naam eiser 1] en [naam eiser 2], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De eisers hebben beroep ingesteld tegen een besluit van 26 september 2019, waarbij het college een omgevingsvergunning heeft verleend voor de verbouwing van een pand aan de [adres] in [plaatsnaam] tot kinderdagverblijf. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 11 maart 2021, waar eisers bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. G.C.L. van de Corput, en het college vertegenwoordigd was door drie medewerkers.
Eisers hebben aangevoerd dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op een belangrijk rapport van KATT Verkeersadvisering, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor. Daarnaast stellen zij dat de functiewijziging van een multifunctionele ruimte naar een kinderdagverblijf niet is onderbouwd en dat de verkeerssituatie niet adequaat is onderzocht. Het college heeft in zijn verdediging gesteld dat het gebrek aan hoorplicht hersteld kan worden in de beroepsfase en dat de belangen van eisers niet zijn geschaad.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen, ondanks dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers en dat de verkeerssituatie adequaat is beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, maar het college wel veroordeeld in de proceskosten van eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt op 9 juni 2021.