Op 1 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak waarin eisers beroep hebben ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit besluit betrof de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een pand aan de [adres] in [plaatsnaam 5] tot kinderdagverblijf. Eisers, die zich vertegenwoordigd lieten door hun gemachtigde mr. I.E.P. van den Broek-Kin, stelden dat het bestreden besluit in strijd was met de wet, het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Ze voerden aan dat het college ten onrechte afweek van het advies van de Adviescommissie en onvoldoende had gemotiveerd waarom afwijking van het bestemmingsplan gerechtvaardigd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen. De rechtbank oordeelde dat het college voldoende rekening had gehouden met de belangen van de eisers en dat de verkeerssituatie niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank concludeerde dat de eisers niet in hun belangen waren geschaad door het gebrek in de hoorplicht, omdat zij voldoende gelegenheid hadden gehad om hun visie op het verkeersonderzoek kenbaar te maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het college op het betaalde griffierecht te vergoeden, evenals de proceskosten van de eisers.