ECLI:NL:RBZWB:2021:2733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6696
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak van de rechtbank inzake belastingrecht en ontvankelijkheid van het verzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 4 december 2020. De rechtbank had in die eerdere uitspraak het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat het bezwaar niet-ontvankelijk was verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering was afgewezen. De belanghebbende heeft op 21 januari 2021 verzet aangetekend, dat op 26 januari 2021 door de rechtbank is ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzetschrift tijdig is ingediend, ondanks dat het poststempel op 25 januari 2021 was geplaatst, na afloop van de termijn van zes weken. De rechtbank achtte de verklaring van de belanghebbende over de tijdige terpostbezorging geloofwaardig, waardoor het verzet ontvankelijk werd verklaard.

Vervolgens heeft de rechtbank de gronden van het verzet beoordeeld. De belanghebbende was van mening dat zijn zaak niet op de juiste wijze was behandeld, omdat hij niet was gehoord in een zitting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vereenvoudigde behandeling van de zaak, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terecht was toegepast. De rechtbank concludeerde dat de beslissingen in de eerdere uitspraak niet ter discussie stonden en dat er geen reden was om aan te nemen dat de vereenvoudigde procedure niet correct was toegepast. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/6696
uitspraak van 4 juni 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 4 december 2020, verzonden op 11 december 2020.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen door de inspecteur.
1.2.
Bij brief van 21 januari 2021, ontvangen op 26 januari 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak.
1.3.
Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De rechtbank heeft het verzet behandeld ter zitting van 23 april 2021 in Breda, alwaar niemand is verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
De in dit verzet bestreden uitspraak van de rechtbank is gedagtekend op 4 december 2020 en met een begeleidende brief met dagtekening 11 december 2020 aan belanghebbende bekendgemaakt.
2.2.
Het verzetschrift van belanghebbende is gedagtekend op donderdag 21 januari 2021. Het verzetschrift is op dinsdag 26 januari 2021 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
2.3.
De gronden waarop het verzet van belanghebbende is gebaseerd staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzet

3.1.
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt ingevolge artikel 6:7 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb zes weken. De verzettermijn eindigde in dit geval derhalve op 22 januari 2021.
3.2.
Een verzetschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een verzetschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 in samenhang gelezen met artikel 8:55 van de Awb).
3.3.
Het verzetschrift is op dinsdag 26 januari 2021 bij de rechtbank ontvangen. Dit is binnen een week na afloop van de termijn. Gelet op de datum van ontvangst dient de rechtbank te onderzoeken of het verzetschrift voor het einde van de termijn, dus uiterlijk op 22 januari 2021, ter post is bezorgd. Nu op de enveloppe waarin het verzetschrift is verzonden een leesbaar poststempel is geplaatst moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het poststuk door het postvervoersbedrijf is afgestempeld. [1] De datum van het poststempel is maandag 25 januari 2021. Dat is na afloop van de termijn van zes weken.
3.4.
Voor afwijking van voornoemde uitgangspunt bestaat aanleiding indien de rechtbank aannemelijk acht dat het verzetschrift ter post is bezorgd vóór de datum van de afstempeling door het postvervoerbedrijf. De bewijslast hiervoor ligt bij belanghebbende.
3.5.
Belanghebbende heeft in zijn brief met dagtekening 4 februari 2021 desgevraagd aangegeven dat hij het verzetschrift op het randje heeft ingestuurd, maar zeker niet te laat. Hij vermoedt dat er vertraging bij PostNL heeft gezeten. De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende omtrent de tijdige terpostbezorging geloofwaardig, zodat het verzet ontvankelijk is en de rechtbank toekomt aan een beoordeling van het verzet.

4.Beoordeling van het verzet

4.1.
In verzet klaagt belanghebbende erover dat zijn zaak is afgedaan middels de vereenvoudigde behandeling. Ook geeft belanghebbende aan dat hij het er niet mee eens is dat de belastingdienst om akkoord is gevraagd voor de vereenvoudigde procedure, maar hij niet. De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.
Op de hoofdregel dat in elke beroepsprocedure in beginsel een zitting plaatsvindt, worden in de wet diverse uitzonderingen gemaakt. Eén van die uitzonderingen biedt artikel 8:54 van de Awb. Op grond van artikel 8:54 Awb kan de rechter besluiten om een zaak vereenvoudigd te behandelen indien de rechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. In de in verzet bestreden uitspraak is naar het oordeel van de rechtbank terecht geoordeeld dat niet opnieuw bezwaar kon worden gemaakt en dat het verzoek om ambtshalve vermindering buiten de termijn van 5 jaar is ingesteld. De rechtbank is van oordeel dat over die beslissingen in redelijkheid geen twijfel mogelijk is, zodat niet kan worden gezegd dat geen vereenvoudigde behandeling (en daarmee een uitspraak zonder zitting) kon plaatsvinden. Ook volgt uit het oordeel en de motivering van de bestreden uitspraak dat is meegewogen wat belanghebbende heeft gesteld in de van hem afkomstige stukken. Er bestaat geen verplichting om belanghebbende vooraf op de hoogte te stellen van de keuze van de rechtbank om de zaak vereenvoudigd te behandelen.
4.3.
Ook hoeft de rechtbank geen toestemming te vragen aan partijen om goedkeuring van het onderzoek of om een zaak vereenvoudigd te kunnen behandelen. Een dergelijke toestemming is, anders dan belanghebbende kennelijk meent, ook niet gevraagd aan de inspecteur. Wel heeft de rechtbank bij brief met dagtekening 9 oktober 2020 de inspecteur gevraagd of hij akkoord ging met een rechtstreeks beroep tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering. Diezelfde vraag is ook (en eerst) aan belanghebbende gesteld in de brief van de rechtbank met dagtekening 1 september 2020. Uit belanghebbendes reactie met dagtekening 28 september 2020 heeft de rechtbank afgeleid dat belanghebbende akkoord ging met een rechtstreeks beroep tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering, waarna aan de inspecteur dezelfde vraag is gesteld. De gevraagde toestemming zag derhalve op het overslaan van de bezwaarfase en is aan beide partijen gevraagd.
4.4.
De gronden zoals door belanghebbende zijn aangevoerd kunnen niet leiden tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet juist is. Het verzet dient derhalve ongegrond te worden verklaard. Dit betekent dat de uitspraak waartegen verzet is gedaan in stand blijft.
4.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 4 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vergelijk Hoge Raad 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2138.