Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ging het om een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015, die was opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.551. De zaak werd behandeld in Breda, waar de belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigde, drs. J.P.L. Veraart RA. De inspecteur was vertegenwoordigd door mr. [inspecteur].
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op aftrek van de betaalde hypotheekrente en alimentatie. De belanghebbende had in zijn aangifte IB/PVV 2015 een bedrag van € 22.932 in aftrek gebracht voor betaalde alimentatie, maar de rechtbank stelde vast dat de alimentatieverplichting in een eerdere beschikking op nihil was gesteld. De rechtbank concludeerde dat de betalingen van de hypotheekrente niet als onderhoudsverplichting konden worden aangemerkt, omdat de alimentatieverplichting niet meer bestond en er geen andere wettelijke verplichting was die dit rechtvaardigde.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de belanghebbende in 2015 de economische eigendom van de woning had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij de economische eigendom had verworven, aangezien de woning pas in 2017 notarieel aan hem was overgedragen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag van de inspecteur werd gehandhaafd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 april 2021, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.