In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2021, betreft het een beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiser ontving een Wajonguitkering en had eerder een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden toegekend gekregen. In het primaire besluit van 12 mei 2020 werd eiser een maatwerkvoorziening van 226 minuten per week in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend. Het college verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond in het bestreden besluit van 13 augustus 2020. Eiser stelde beroep in, omdat hij vond dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie en dat hij recht had op meer uren hulp, inclusief tijd voor strijken.
Tijdens de zitting op 22 april 2021 werd het beroep besproken. De rechtbank oordeelde dat het college in het bestreden besluit een verschrijving had gemaakt over het aantal toegekende minuten, maar dat dit geen gevolgen had voor de beslissing. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij een oordeel over de periode van 14 april 2020 tot 27 december 2020, omdat hij geen financiële schade had geleden. De rechtbank bevestigde dat het college op juiste gronden de maatwerkvoorziening Hulp aan Huis had toegekend vanaf 27 december 2020, en dat het college niet verplicht was om tijd toe te kennen voor strijken, omdat strijkvrije kleding als algemeen gebruikelijk werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.