Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd van € 54.913, alsmede een beschikking belastingrente van € 5.951. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting kan worden aangemerkt, omdat de activiteiten gericht zijn op het duurzaam verkrijgen van opbrengsten. Belanghebbende had in het onderhavige jaar minimaal 14 personen in dienst en ontving vergoedingen voor de geleverde diensten. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten onder bezwarende titel plaatsvinden, wat betekent dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de geleverde diensten en de ontvangen tegenprestatie.
Daarnaast werd in geschil of belanghebbende en de gelieerde vennootschappen [B.V. 1], [B.V. 2] en [B.V. 3] als fiscale eenheid konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat, hoewel [aandeelhouder 1] 50% van de aandelen in belanghebbende bezit, er geen sprake is van de vereiste financiële verwevenheid om als fiscale eenheid te worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de griffier heeft de uitspraak aangetekend verzonden aan de partijen.