In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige. De vader, hierna te noemen 'de man', heeft verzocht om het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder te beëindigen en om samen met de moeder belast te worden met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat hij niet behoort tot de kring van personen die dit verzoek kan indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder niet onder de reikwijdte van de relevante wetgeving valt, waardoor de man niet het recht heeft om dit verzoek in te dienen. Het verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag met de moeder is eveneens afgewezen, omdat het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder in stand blijft. Ten aanzien van het verzoek om een omgangsregeling heeft de rechtbank partijen doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA), waarbij ook aandacht zal zijn voor de rol van de grootmoeder. De rechtbank heeft benadrukt dat de problematiek van de ouders en de minderjarige vraagt om een zorgtraject, waarbij goede afspraken tussen de ouders essentieel zijn voor het welzijn van de minderjarige.