ECLI:NL:RBZWB:2021:2614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
C/02/376475 FA RK 20-4689
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en omgangsregeling in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezag en de omgang van een minderjarige. De vader, hierna te noemen 'de man', heeft verzocht om het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder te beëindigen en om samen met de moeder belast te worden met het gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag, omdat hij niet behoort tot de kring van personen die dit verzoek kan indienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder niet onder de reikwijdte van de relevante wetgeving valt, waardoor de man niet het recht heeft om dit verzoek in te dienen. Het verzoek om gezamenlijk ouderlijk gezag met de moeder is eveneens afgewezen, omdat het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootmoeder in stand blijft. Ten aanzien van het verzoek om een omgangsregeling heeft de rechtbank partijen doorverwezen naar het Uniform Hulpaanbod (UHA), waarbij ook aandacht zal zijn voor de rol van de grootmoeder. De rechtbank heeft benadrukt dat de problematiek van de ouders en de minderjarige vraagt om een zorgtraject, waarbij goede afspraken tussen de ouders essentieel zijn voor het welzijn van de minderjarige.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/376475 FA RK 20-4689
datum uitspraak: 25 mei 2021
beschikking betreffende gezag en omgang
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [geboorteplaats] ,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer te Rijen,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [geboorteplaats] ,
advocaat: mr. C.M.C.J. van der Sprong te [geboorteplaats] ,
en
[grootmoeder] ,
hierna te noemen: de grootmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.M.C.J. van der Sprong te [geboorteplaats] ,
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de verzoeken te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 21 augustus 2020 ontvangen verzoek met bijlagen van de man;
- het faxbericht met bijlagen van 21 september 2020 van de advocaat van de man;
- het faxbericht met bijlage van 19 oktober 2020 van de advocaat van de man;
- het faxbericht met bijlage van 26 oktober 2020 van de advocaat van de man;
- het op 27 november 2020 ontvangen verweerschrift met bijlagen van de vrouw en de grootmoeder;
- de op 4 december 2020 ontvangen reactie op het verweerschrift van de advocaat van de man;
- het faxbericht van 16 december 2020 van de advocaat van de man;
- het F9-formulier van 21 december 2020 van de advocaat van de vrouw en de grootmoeder;
- de brief van de griffier aan partijen van 28 december 2020;
- het op 20 januari 2021 ontvangen aanvullend c.q. gewijzigd verzoekschrift van de man;
- het op 1 februari 2021 ontvangen verweerschrift met bijlage van de vrouw en de grootmoeder.
1.2
De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandelingen van 4 december 2020 en 13 april 2021. Bij die gelegenheden zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren: [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] .
2.2
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 november 2019 zijn de vrouw en de grootmoeder gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige.
2.4
[minderjarige 2] heeft zijn hoofdverblijf bij de vrouw.
2.5
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat in de stukken ten aanzien van [minderjarige 2] steeds de geslachtsnaam [naam 1] is vermeld, echter gelet op de geboorteakte aangevuld met de akte van erkenning is de gekozen geslachtsnaam van [minderjarige 2] : [naam 2] . Die naam wordt daarom door de rechtbank gehanteerd.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige 2] [naam 1] , geboren op [geboorteplaats] te [geboorteplaats] ;
II. te bepalen dat de man en [minderjarige 2] recht hebben op contact met elkaar waarbij [minderjarige 2] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw, althans een zodanige regeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
3.2
De vrouw en de grootmoeder voeren verweer tegen het de verzoeken van de man. Zij verzoeken om zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man in zijn verzoek tot het verkrijgen van het gezag niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen;
II. het verzoek van de man tot het bepalen van een omgangsregeling waarbij de minderjarige om de week bij de man verblijft, af te wijzen;
III. kosten rechtens.
3.3
Bij wijze van aanvullend c.q. gewijzigd verzoek, verzoekt de man - samengevat - bij beschikking en zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 11 november 2019 te wijzigen en het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder over de minderjarige te beëindigen;
II. de man samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige;
III. althans een zodanige regeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
3.4
Bij de mondelinge behandeling van 13 april 2021 wordt het de rechtbank duidelijk
dat het verzoek van de man onder III moet worden gelezen zoals het verzoek onder II bij zijn
inleidend verzoekschrift. Aldus geldt dat het verzoek onder III luidt:
- te bepalen dat de man en [minderjarige 2] recht hebben op contact met elkaar waarbij [minderjarige 2] de ene week bij de man verblijft en de andere week bij de vrouw, althans een zodanige regeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
3.5
De vrouw en de grootmoeder voeren verweer tegen het aanvullend c.q. gewijzigd
verzoek van de man en verzoeken de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren
dan wel de verzoeken van de man af te wijzen.
3.6
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij ten behoeve van het overzicht de standpunten van partijen
per mondelinge behandelingin deze beschikking zal opnemen.

4.De standpunten

Mondelinge behandeling van 4 december 2020
4.1
De man legt aan zijn verzoeken, samengevat, het navolgende ten grondslag. De man heeft moeten constateren dat de vrouw, zonder de man daarin te kennen, heeft geregeld dat zij samen met de grootmoeder wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] . De man wil zelf met het gezag belast worden en samen met de vrouw kunnen beslissen over de aangelegenheden rondom [minderjarige 2] . Daarnaast wenst de man een structurele contactregeling vast te leggen. De man heeft de vrouw een contactregeling voorgesteld waarbij [minderjarige 2] de ene week van woensdag op donderdag alsmede op zondag bij de man verblijft en in de andere week van woensdag op donderdag en van zaterdag op zondag bij de man verblijft. Volgens de man stond de vrouw niet voor deze regeling open. De man zag geen andere mogelijkheid dan de rechtbank te verzoeken om een contactregeling vast te leggen waarbij [minderjarige 2] de ene week bij de man en de andere week bij de vrouw verblijft, waarbij het wisselmoment op zondagavond kan plaatsvinden.
Door en namens de man wordt bij de mondeling behandeling van 4 december 2020 aanvullend naar voren gebracht dat de situatie als volgt dient te worden gezien. De grootmoeder is een ander dan de ouder met gezag. Artikel 1:253v lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft de mogelijkheid dat de man als vader op grond van artikel 1:253n BW een verzoek kan indienen als er gewijzigde omstandigheden zijn. De man heeft [minderjarige 2] erkend en dat is een wijziging. Het gezag tussen de vrouw en de grootmoeder kan op grond van artikel 1:253n BW beëindigd worden. Dit dient eerst te gebeuren alvorens de man met het ouderlijk gezag kan worden belast. De man wijzigt zijn verzoek dienovereenkomstig tijdens de mondelinge behandeling.
4.2
De vrouw en de grootmoeder verweren zich tegen de verzoeken van de man en voeren hiertoe, samengevat, het volgende aan. Op grond van de wet geldt dat er maar twee gezagdragende personen kunnen zijn. Het verzoek van de man om beide ouders op grond van artikel 1:253c BW gezamenlijk met het gezag te belasten is onmogelijk. Daarnaast was de man al eerder op de hoogte van de gerechtelijke beslissing dat de vrouw en de grootmoeder het gezag uitoefenen. De man heeft eerder geen betrokkenheid getoond. Het uitoefenen van het gezag door de man achten de vrouw en de grootmoeder niet in het belang van [minderjarige 2] . Zij vrezen dat hij klem en verloren raakt in een strijd tussen de ouders. Daarbij komt dat er met het gezag van de vrouw en de grootmoeder een stabiele situatie betreft, terwijl de verstandhouding tussen de ouders slecht is. Het lukt de ouders niet om een constructief gesprek te voeren, laat staan om belangrijke beslissingen te nemen over [minderjarige 2] . De vrouw is angstig voor de man en is niet tegen hem opgewassen. Ten aanzien van de omgang voeren de vrouw en de grootmoeder aan dat er reeds negen maanden uitvoering wordt gegeven aan een omgangsregeling. [minderjarige 2] bevindt zich nog volledig in de hechtingsfase en de omgangsregeling zoals de man die voorstelt brengt de hechtingsfase in gevaar. De huidige omgangsregeling waarbij [minderjarige 2] bij de man verblijft eens in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur kan volgens de vrouw en de grootmoeder worden voortgezet en eerst dient te worden gewerkt aan de continuïteit van deze omgangsregeling. Daarvoor nodig is dat de verstandhouding tussen partijen beter wordt.
Door en namens de vrouw en de grootmoeder wordt bij de mondelinge behandeling van 4 december 2020 aanvullend naar voren gebracht dat zij moeite hebben met het tijdens de mondelinge behandeling gewijzigde verzoek van de man. Anderzijds is het belangrijk te weten waar iedereen aan toe is. De verhouding tussen partijen moet verbeterd worden, maar de kwestie van het gezag ligt daar onder. Indien de door de vrouw gestelde ‘juridische hobbel’ kan worden genomen en het gezag van de grootmoeder kan worden beëindigd, is het nog de vraag of het in het belang van [minderjarige 2] is dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Mondelinge behandeling van 13 april 2021
4.3
Bij aanvullend c.q. gewijzigd verzoekschrift voert de man, samengevat, het volgende aan. Het verzoek van de man ter zake het gezamenlijk ouderlijk gezag is in het oorspronkelijke verzoekschrift ten onrechte gebaseerd op artikel 1:253c BW. Alvorens de man met het gezamenlijk ouderlijk gezag kan worden belast, ligt eerst de vraag voor of het gezag van de vrouw en de grootmoeder dient te worden beëindigd. Deze vraag moet worden beantwoord aan de hand van artikel 1:253n BW. Enerzijds is er sprake van gewijzigde omstandigheden, omdat de man [minderjarige 2] heeft erkend na de beschikking waarin de vrouw en de grootmoeder met het gezamenlijk gezag over [minderjarige 2] zijn belast. Anderzijds is de rechtbank in die beschikking van onjuiste c.q. onvolledige gegevens uitgegaan. De vrouw heeft de man op geen enkele wijze betrokken in de door haar gevoerde gezagsprocedure, terwijl zij contact met hem had en er ook veelvuldig contact tussen de man en [minderjarige 2] plaatsvond. Gelet hierop dient de rechtbank op grond van artikel 1:253n lid 2 BW vervolgens de vragen uit artikel 1:251a lid 1 BW te beantwoorden. De man weet niet op welke wijze de vrouw en de grootmoeder uitvoering geven aan het gezamenlijk gezag. De man vreest dat hij buiten de aangelegenheden rondom [minderjarige 2] wordt gehouden als de vrouw en de grootmoeder het gezamenlijk gezag behouden. Daar komt bij dat de verstandhouding tussen de grootmoeder en de man is verstoord. [minderjarige 2] zal volgens de man klem raken in de verhouding tussen de man enerzijds en de vrouw en de grootmoeder anderzijds, reden waarom het gezamenlijk gezag tussen de vrouw en de grootmoeder beëindigd dient te worden. Daarna kan de man met het gezamenlijk gezag worden belast op grond van artikel 1:253c BW. Partijen hebben volgens de man weliswaar geen goede communicatie met elkaar, maar dit hoeft er niet aan in de weg te staan dat partijen met het gezamenlijk ouderlijk gezag worden belast. De man is bereid de nodige hulpverlening te aanvaarden om de oudercommunicatie te verbeteren. De man wil betrokken zijn in het leven van [minderjarige 2] en daar waar nodig mee kunnen beslissen in de beslissingen die over hem genomen moeten worden.
Door en namens de man wordt bij de mondelinge behandeling van 13 april 2021 aanvullend het volgende naar voren gebracht. Het verzoek onder III bij het aanvullend c.q. gewijzigd verzoekschrift moet gelezen worden als het verzoek onder II in het inleidend verzoekschrift. Ten aanzien van de omgang staat de man open voor het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA). Als dat is afgerond kan de rechtbank een beslissing nemen op het verzoek onder III. Ten aanzien van het gezag wordt namens de man verwezen naar de inhoud van het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek; de man wil betrokken zijn en ook kunnen meebeslissen over aangelegenheden rondom [minderjarige 2] . In dat kader is de man blij dat hij steeds meer betrokken raakt, bijvoorbeeld door een rondleiding op school. In eerdere rechtspraak is bepaald dat een biologisch vader die later juridisch vader wordt de mogelijkheid krijgt om met de moeder gezamenlijk met het ouderlijk gezag te worden belast. [1] De man is zich ervan bewust dat eerst een beslissing moet worden genomen op het verzoek onder I alvorens zijn verzoek onder II kan worden behandeld. Hij realiseert zich dat de vrouw dan eventueel alleen met het gezag is belast en een onderzoek door de Raad benodigd is dat lang kan duren. Tegen dat onderzoek heeft de man geen bezwaar.
4.4
De vrouw en de grootmoeder verweren zich tegen het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek van de man. De vrouw en de grootmoeder betwisten dat de rechtshandeling van de man (het erkennen van [minderjarige 2] ) een wijzigingsgrond betreft. Het gaat immers niet om een wijziging die invloed heeft op het gezag zelf. Ook betwisten zij dat de rechtbank bij het toewijzen van het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder is uitgegaan van onjuiste gegevens. De man was bovendien van deze procedure op de hoogte. Voorts voeren de vrouw en de grootmoeder aan dat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de vragen uit artikel 1:251a BW. De man gaat er onterecht van uit dat hij een zelfstandig recht heeft om een beëindiging van het gezamenlijk gezag te verzoeken. In artikel 1:253n BW staat artikel 1:253t BW niet genoemd. De man behoort niet tot de kring van personen door wie een gezagsbeëindiging kan worden gevraagd. De man kan enkel via de Raad een gezags-beëindigende maatregel uitlokken. De man is daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Indien de rechtbank anders oordeelt, moet de vraag worden gesteld of het in het belang van [minderjarige 2] is dat het gezag van de grootmoeder dient te worden beëindigd. De vrouw en de grootmoeder achten een gezamenlijke gezagsuitoefening door de vrouw en de man niet haalbaar. Er is sprake van een groot wantrouwen, een belast verleden en communicatieproblemen. [minderjarige 2] zou volledig klem en verloren raken tussen de ouders. Dat juist de vrouw met de grootmoeder het gezamenlijk gezag uitoefent geeft [minderjarige 2] rust, stabiliteit en continuïteit. Ten aanzien van de omgang achten de vrouw en de grootmoeder de inzet van UHA helpend. Zij staan hiervoor open.
Door en namens de vrouw en de grootmoeder wordt bij de mondelinge behandeling van 13 april 2021, aanvullend het volgende aangevoerd. Het is wenselijk dat er een beslissing wordt genomen ten aanzien van het gezag, zijnde de verzoeken onder I en II van het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek van de man. Volgens het juridisch kader is de man niet ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot het gezag. Er is geen wijziging van omstandigheden en bovendien wordt de man al betrokken. Zo zijn de ouders samen bij een aantal scholen geweest. De vrouw betrekt de man actief. De vrouw constateert dat er grote verschillen zijn tussen partijen, bijvoorbeeld ook ten opzichte van de opvoeding. Hierin zitten de ouders niet op één lijn. Eerst dient er te worden gewerkt aan een goede, stabiele omgangsregeling en daarnaast moet het vertrouwen tussen partijen terugkomen. Dit gaat voor op het eventuele gezamenlijk ouderlijk gezag van de man en tot die tijd dient de vrouw tezamen met de grootmoeder met het gezag over [minderjarige 2] belast te blijven. Indien de rechtbank een beslissing neemt op punt I van het aanvullend c.q. gewijzigd verzoek, dan dient een beslissing op punt II te worden aangehouden in verband met een Raadsonderzoek. Een beslissing op punt III dient eveneens te worden aangehouden in afwachting van de resultaten van het UHA.
4.5
De Raad acht het van belang dat de ouders met elkaar goede afspraken kunnen maken. Dit moet ertoe leiden dat er een fijn contact is tussen de man en [minderjarige 2] alsook tussen de vrouw en [minderjarige 2] . [minderjarige 3] moet makkelijk van de ene ouder naar de andere ouder kunnen gaan. Er ligt daarbij ook een verantwoordelijkheid voor de grootmoeder. Zij is een belangrijke medeopvoeder. Het UHA is daarbij helpend en dat traject wordt door de Raad geadviseerd. Er moet bij het UHA aandacht zijn voor ‘het opruimen van de geschiedenis’ en tevens is van belang dat eraan wordt gewerkt dat [minderjarige 2] onbelast contact heeft met de ouders, waarbij aandacht wordt besteed aan een onbelast contact tussen [minderjarige 2] , de man, de vrouw en de grootmoeder. Ten aanzien van het gezamenlijk ouderlijk gezag door de man kan een gedegen advies door de Raad worden gegeven als er een Raadsonderzoek heeft plaatsgevonden. De Raad laat zich niet uit over het verzoek onder I. De Raad acht dit te juridisch en refereert zich in dat kader aan het oordeel van de rechtbank.

5.De beoordeling

5.1
Bij de beoordeling van voorliggende verzoeken, houdt de rechtbank de volgorde aan zoals bij de mondelinge behandeling besproken. Dit betekent concreet het volgende. Allereerst zal de rechtbank zich uitlaten over het (aanvullend c.q. gewijzigd) verzoek van de man onder I. Indien de rechtbank toekomt aan een inhoudelijke behandeling van verzoek I, zal de rechtbank vervolgens het verzoek van de man onder II behandelen. Tot slot zal de rechtbank de beoordeling het verzoek van de man onder III in deze beschikking opnemen.
Gezag
Het verzoek onder I – beëindiging gezag van de vrouw en de grootmoeder
5.2
Onder punt I van zijn (aanvullend c.q. gewijzigd) verzoek, verzoekt de man de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 11 november 2019 te wijzigen en het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder over de minderjarige te beëindigen.
De man baseert zijn verzoek op artikel 1:253v BW in verbinding met artikel 1:253n BW en artikel 1:251a BW.
5.3
Voor de rechtbank toekomt aan de door de man gestelde gewijzigde omstandigheden en zijn stelling dat bij de beschikking van 11 november 2019 waarbij de vrouw en de grootmoeder met het gezamenlijk gezag zijn belast van onvolledige dan wel onjuiste gegevens is uitgegaan, staat de rechtbank allereerst voor de vraag óf de man behoort tot de kring van personen die kan verzoeken om het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder te beëindigen. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.4
Ingevolge artikel 1:253v, eerste lid, van het BW zijn op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander de artikelen 246, 247, 249, 250, 253a, 253j tot en met 253m, 253q, eerste lid, alsmede 253r van overeenkomstige toepassing. Ingevolge artikel 1:253v, derde lid, van het BW is op de gezamenlijke gezagsuitoefening door de ouder en de ander artikel 1:253n BW van overeenkomstige toepassing.
Artikel 1:253n BW luidt als volgt:
Op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen kan de rechtbank het gezamenlijk gezag, bedoeld in de artikelen 251, tweede lid, 252, eerste lid, 253q, vijfde lid, of 277, eerste lid, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 251a zijn van overeenkomstige toepassing.
5.5
De vrouw en de grootmoeder zijn bij beschikking van 11 november 2019 met het gezamenlijk gezag belast op grond van artikel 1:253t BW. In dit artikel is bepaald dat de rechtbank, indien het gezag over een minderjarige bij één ouder rust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat, hen gezamenlijk met het gezag over de minderjarige kan belasten.
5.6
Bij zijn verzoek lijkt de man voorbij te gaan aan de huidige gezagssituatie overeenkomstig artikel 1:253t BW. De man maakt daarmee onterecht de koppeling van artikel 1:253t BW naar artikel 1:253n BW. Het gezamenlijke gezag van de vrouw en de grootmoeder als in artikel 1:253t BW valt niet onder de reikwijdte van artikel 1:253n BW. Artikel 1:253t BW staat immers niet in artikel 1:253n BW genoemd. De man kan, als ‘de andere ouder’ niet om beëindiging van het gezamenlijk gezag verzoeken. Uit de wetsgeschiedenis en de commentaren op de artikelen 1:253v BW en 1:253n BW is op te maken dat het niet wenselijk wordt geacht dat een ander dan degenen die gezamenlijk het gezag uitoefenen (in onderhavige zaak de man) een verzoek tot wijziging van dat gezamenlijk gezag kan doen met de grondslag dat de omstandigheden zijn gewijzigd. [2] Aldus dient te worden geconcludeerd dat de man niet het zelfstandig recht heeft om beëindiging van het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder te verzoeken. Om die reden zal de man niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek onder I.
5.7
Hoewel de rechtbank de wens van de man kan begrijpen, komt zij aldus niet toe aan een inhoudelijke behandeling van zijn verzoek onder I. Dit betekent de rechtbank niet toekomt aan de vraag of bij de beschikking van 11 november 2019 van onjuiste dan wel onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechtbank geeft de man mee dat als zij wél tot een inhoudelijke beslissing zou zijn gekomen ook de vraag aan de orde was gekomen of sprake is van een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige 2] klem of verloren zou raken tussen de ouders, en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in zijn belang noodzakelijk was.
Het verzoek onder II – gezamenlijk ouderlijk gezag van de man samen met de vrouw
5.8
Nu de rechtbank de man niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoek onder I, komt de rechtbank niet toe aan de (inhoudelijke) behandeling van zijn verzoek onder II. Immers, het gezamenlijke gezag van de vrouw en de grootmoeder blijft in stand. Het verzoek van de man onder II zal derhalve worden afgewezen.
Omgangsregeling
Het verzoek onder III – omgang
5.9
Nu de man niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek onder I en het verzoek onder II zal worden afgewezen, heeft te gelden dat op zijn verzoek onder III van toepassing is artikel 1:377a BW. Ingevolge artikel 1:377a lid 1 BW heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechtbank ontzegt het recht op omgang ingevolge lid 3 van voornoemd artikel slechts indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, indien de omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.1
Zoals tijdens de mondelinge behandeling reeds besproken, is de rechtbank, mede gelet op hetgeen de Raad naar voren heeft gebracht, van oordeel dat de problematiek van deze ouders en de minderjarige dringend vraagt om de inzet van een zorgtraject.
5.11
Bij de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in samenspraak met partijen bepaald welke resultaten er behaald moeten worden met het in te zetten zorgtraject. Met partijen zijn de volgende resultaatafspraken gemaakt:
- ( Gezagdragende) ouder(s) kunnen gezamenlijk afspraken maken en beslissingen nemen die in het belang zijn van het kind. Hierbij wordt aandacht besteed aan het verwerken van gebeurtenissen die zich in het verleden hebben plaatsgevonden en de communicatie zonder elkaar verwijten te maken;
- Kind en (gezagsdragende) ouder(s) hebben onbelast contact met elkaar. Hierbij wordt aandacht besteed aan een onbelast contact tussen [minderjarige 2] , de man, de vrouw en de grootmoeder.
5.12
De resultaten zijn vastgelegd in de “Resultatenlijst hulp en ondersteuning bij verwijzingen”. De resultatenlijst is reeds eerder aan de het zorgloket Midden-Brabant toegezonden, maar voor de volledigheid ook aan deze beschikking gehecht.
5.13
Gelet op het vorenstaande en omdat beide partijen bij de mondelinge behandeling hebben verklaard hiermee in te kunnen stemmen, zal de rechtbank, partijen en de minderjarige voor een zorgtraject ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten verwijzen naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant.
5.14
Bij de mondelinge behandeling heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat partijen ermee instemmen dat de door de woonplaatsgemeente van de minderjarige aangewezen zorgaanbieder aan de rechtbank rapporteert over het verloop en de resultaten van het zorgtraject als ook dat de rapportage over een niet geslaagd zorgtraject bij de Raad terecht komt en voor de Raad aanleiding kan zijn om advies uit te brengen aan de rechtbank.
5.15
In verband met de verwijzing van partijen naar het loket, zal de rechtbank het voorliggende verzoek aanhouden en partijen de minderjarige in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan de noodzakelijk geachte zorg.
5.16
De rechtbank verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant om uiterlijk op de rol van
12 oktober 2021, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank de eindrapportage over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. De rechtbank zal binnen twee weken na ontvangst deze rapportage doorzenden naar de advocaten van partijen en hen in de gelegenheid stellen daarop binnen twee weken te reageren en daarbij aan te geven of zij een nadere zitting noodzakelijk achten.
Indien het traject niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank genoemd loket de eindrapportage tevens tegelijkertijd te zenden naar de Raad, zodat de Raad kan bezien of advies door de Raad noodzakelijk is.
5.17
De Raad wordt verzocht binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage de rechtbank te laten weten of zij aanleiding ziet om advies uit te brengen. Indien de Raad tot advies besluit dan verzoekt de rechtbank de Raad dit advies uiterlijk binnen 4 maanden na deze kennisgeving, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen. Na ontvangst van het advies van de Raad zullen partijen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld hierop binnen 14 dagen te reageren, waarna de behandeling van de zaak ter zitting – indien gewenst – zal worden voortgezet.
5.18
Gelet op het vorenstaande wordt de Raad reeds nu voorwaardelijk verzocht om, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, aan de rechtbank advies uit te brengen ter beantwoording van de navolgende vragen:
- Welke omgangsregeling tussen de man en [minderjarige 2] komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige 2] ?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
5.19
Bij de mondelinge behandeling hebben partijen toestemming gegeven voor het delen van hun bij de rechtbank bekende persoonsgegevens via het “Formulier verwijzing ouders/kind naar hulpverlening” (hierna ook: het verwijzingsformulier) met het loket van de zorgregio, de toegang (van de woonplaatsgemeente van de kinderen), de in te zetten zorgaanbieder en eventueel de Raad. Voorts hebben zij toestemming gegeven voor het verzenden van het verwijzingsformulier met de resultatenlijst (per e-mail) en deze tussenbeschikking (per fax en/of post) naar het loket en vervolgens naar de toegang en de zorgaanbieder.

6.De beslissing

De rechtbank
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek onder I om het gezamenlijk gezag van de vrouw en de grootmoeder te beëindigen;
wijst af het verzoek van de man onder II;
ten aanzien van het verzoek van de man onder III:
verwijst partijen en de minderjarige voor (jeugd)hulpverlening ten behoeve van de hiervoor genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant;
verzoekt het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant op
12 oktober 2021 PRO FORMAeen eindrapportage van de in te zetten zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het zorgtraject in te dienen. Binnen twee weken na ontvangst zal de eindrapportage naar de advocaten van partijen worden gestuurd en krijgen zij vervolgens twee weken de tijd om daar schriftelijk op te reageren;
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, indien de eindrapportage van de zorgaanbieder daartoe aanleiding geeft, de rechtbank te adviseren ter beantwoording van de hierboven vermelde vragen, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van zijn rapport en advies aan de advocaten van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Brouwer, en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.Rechtbank Groningen, 6 december 2011, ECLI:NL:RBGRO:2011:BV0876.
2.Kamerstukken II 1995/96, 23714,6 alsook T&C, commentaar op art. 1:253v BW en GS Personen- en familierecht, art. 1:253n BW, aant. 5.
3.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.