ECLI:NL:RBZWB:2021:2583

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7481
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake Ziektewet-uitkering en hersteldverklaring door UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin haar werd meegedeeld dat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk, en dat zij vanaf 7 februari 2020 geen recht meer had op een Ziektewet (ZW)-uitkering. Het UWV had eerder op 4 februari 2020 een hersteldverklaring afgegeven, maar eiseres maakte bezwaar tegen de beslissing van 15 juni 2020 waarin het UWV haar bezwaar ongegrond verklaarde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de hersteldverklaring van het UWV niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. Hierdoor was eiseres niet ontvankelijk in haar beroep, aangezien zij eerst een bezwaarschriftprocedure had moeten doorlopen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift doorgezonden naar het UWV ter verdere behandeling als bezwaarschrift. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7481 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R.C. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven) verweerder.

Procesverloop

In de brief van 4 februari 2020 heeft het UWV eiseres meegedeeld haar in de zin van de Ziektewet (ZW) vanaf 7 februari 2020 weer geschikt te achten voor haar eigen werk.
In het besluit van 15 juni 2020 (bestreden besluit I) heeft het UWV het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard en beslist dat eiseres vanaf 7 februari 2020 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het besluit van 15 juni 2020 beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft het UWV met het besluit van 10 maart 2021 (bestreden besluit II) een gewijzigde beslissing op het bezwaar genomen. Met dit nieuwe besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres alsnog gegrond geacht, maar inhoudelijk de beslissing niet gewijzigd: vanaf 7 februari 2020 heeft eiseres geen recht meer op een ZW-uitkering. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het beroep van eiseres mede gericht geacht tegen dit besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 9 april 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en [naam gemachtigde] namens het UWV.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 36 uren per week. Voor dat werk is zij in april 2012 uitgevallen vanwege rug- en nekklachten. Het dienstverband is beëindigd per 1 april 2015 en vanaf die datum is aan eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit de WW heeft eiseres zich op 21 mei 2015 ziek gemeld. Het UWV heeft eiseres in vervolg daarop een ZW-uitkering toegekend, maar na einde wachttijd een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd per 18 mei 2017. In het kader van de WIA-beoordeling zijn functies geduid.
Hierna is eiseres na ziekmeldingen verschillende malen hersteld gemeld door het UWV. Op 7 november 2019 heeft eiseres zich nogmaals ziek gemeld, na een val van de trap.
Bij besluit van 11 december 2019 heeft het UWV in verband met de ziekmelding per 7 november 2019 aan eiseres na het einde van haar WW-uitkering op 16 december 2019 een ZW-uitkering toegekend.
Het UWV heeft eiseres met ingang van 7 februari 2020 geacht weer geschikt te zijn voor haar eigen werk en dat in een brief van 4 februari 2020 aan eiseres bericht.
Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit I heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en beslist dat eiseres vanaf 7 februari 2020 geen recht (meer) heeft op een ZW-uitkering.
2.
Ontvankelijkheid van het beroep
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres dient te worden beoordeeld of zij in dat beroep kan worden ontvangen.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 7:1 van de Awb eerst een bezwaarschriftprocedure moet worden doorlopen, alvorens beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de hersteldverklaring van 4 februari 2020. In die brief heeft het UWV eiseres weer geschikt geacht voor het eigen werk. In die brief is niet vermeld dat eiseres door de hersteldverklaring geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en dat die uitkering met ingang van 7 februari 2020 wordt beëindigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hersteldverklaring niet is gericht op rechtsgevolg en geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY6091) en 8 oktober 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF8063). Nu de hersteldverklaring geen besluit is, had het UWV eiseres niet in haar bezwaar daartegen kunnen ontvangen.
In het bestreden besluit I heeft het UWV wel vermeld dat de ZW-uitkering van eiseres wordt beëindigd, omdat zij weer arbeidsgeschikt is. De rechtbank beschouwt dit besluit, gewijzigd bij bestreden besluit II, daarom wel als te zijn gericht op rechtsgevolg en als een (primair) besluit in de zin van de Awb.
Anders dan het UWV, ziet de rechtbank het bestreden besluit II niet als een heroverweging van het bestreden besluit I, in de zin van artikel 7:11 van de Awb. Daarbij wijst de rechtbank erop dat het UWV met het bestreden besluit II het bestreden besluit I, dus het primaire besluit, heeft gewijzigd. Daarnaast heeft het UWV bij het bestreden besluit II op grondslag van het bezwaar van eiseres beslist, terwijl dit bezwaar dateert van voor de datum van de bestreden besluiten, dus voor het primaire besluit.
De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I, gewijzigd bij bestreden besluit II, als bezwaar tegen dat (primaire) besluit aanmerken en het op grond van artikel 6:15 van de Awb doorzenden aan het UWV ter verdere behandeling en afdoening als zodanig.
Dit brengt mee dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk zal verklaren, aangezien het UWV eerst een beslissing op bezwaar dient te nemen.
3.
Conclusie
Het beroep is niet-ontvankelijk.
Voor vergoeding van de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • zendt het beroepschrift door naar het UWV ter behandeling als bezwaarschrift.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 21 mei 2021, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.