In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R.C. van den Berg, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV waarin haar werd meegedeeld dat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk, en dat zij vanaf 7 februari 2020 geen recht meer had op een Ziektewet (ZW)-uitkering. Het UWV had eerder op 4 februari 2020 een hersteldverklaring afgegeven, maar eiseres maakte bezwaar tegen de beslissing van 15 juni 2020 waarin het UWV haar bezwaar ongegrond verklaarde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de hersteldverklaring van het UWV niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden beschouwd, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. Hierdoor was eiseres niet ontvankelijk in haar beroep, aangezien zij eerst een bezwaarschriftprocedure had moeten doorlopen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift doorgezonden naar het UWV ter verdere behandeling als bezwaarschrift. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.