ECLI:NL:RBZWB:2021:2487

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV, waarbij de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van de eiser per 12 maart 2020 ter discussie stond. Eiser had zich ziek gemeld als gevolg van psychische klachten en ontving vanaf 18 februari 2019 een ZW-uitkering. Het UWV beëindigde deze uitkering na een eerstejaarsbeoordeling, waarop eiser bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten de uitkering te beëindigen, omdat eiser niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van verzekeringsartsen die de medische situatie van eiser hadden beoordeeld. Eiser voerde aan dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door geen aanvullend medisch onderzoek te laten uitvoeren en dat zijn klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden en dat de subjectieve beleving van eiser niet leidend was in de beoordeling van zijn beperkingen. De rechtbank concludeerde dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van 18 december 2019 de beperkingen van eiser correct weergaf en dat de geselecteerde functies voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid passend waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7360 ZW

uitspraak van 18 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV over zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 22 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als van deur tot deur energie verkoper. Voor dat werk is hij op 12 februari 2019 uitgevallen vanwege psychische klachten.
Het UWV heeft met ingang van 18 februari 2019 aan eiser een ZW-uitkering toegekend.
In een besluit van 21 januari 2020 (primaire besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 12 maart 2020. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 12 maart 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
5.1.1
Het bestreden besluit, voor zover dit gaat over de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.2
De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur van 18 december 2019 psychisch en beperkt lichamelijk onderzocht.
De verzekeringsarts heeft in het rapport van 18 december 2019 vermeld dat van een uitgebreid lichamelijk onderzoek in overleg met eiser is afgezien omdat de psychische klachten bepalend zijn voor de arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts is bij gericht lichamelijk onderzoek gebleken dat eiser hypermobiel is, dat sprake is van een normale beweeglijkheid in schouders en CWK en dat er geen aanwijzing is voor radiculaire uitstraling in de armen. Volgens de verzekeringsarts is eiser als gevolg van geobjectiveerde paniek-/angstklachten en een burnout kwetsbaar voor belasting waarbij de druk te hoog wordt. Hij is daarom onder meer beperkt voor het omgaan met deadlines en productiepieken en confrontatie met conflicten in direct contact. Hij kan wel problemen oplossen wanneer die functioneel en praktisch van aard zijn en hij cognitief belastende taken kan afwisselen met fysieke meer routinematige taken. Werken in de horeca is gezien zijn gevoeligheid voor alcoholmisbruik niet geschikt. Omdat slaapdeprivatie een negatieve invloed heeft op zijn psychische belastbaarheid is nachtdienst niet geschikt. Hij is aangewezen op dagdienst. In verband met zijn lengte en hypermobiliteit is sterk statische rugbelasting minder geschikt. Hij moet het (licht gebogen) staan kunnen afwisselen met lopen en zitten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 18 december 2019.
5.1.3
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier bestudeerd, waaronder de medische gegevens die eiser in bezwaar heeft ingediend. De verzekeringsarts b&b heeft bovendien eiser gesproken tijdens de telefonische hoorzitting op 17 juni 2020.
Volgens de verzekeringsarts b&b blijkt uit de medische gegevens die eiser heeft ingediend niet dat sprake is van ernstiger beperkingen dan waarvan in het primaire besluit is uitgegaan. De verzekeringsarts is bij het vaststellen van de belastbaarheid uitgegaan van het meer geobjectiveerde deel van het klachtenpatroon. Het verhaal van eiser is niet volledig consistent. Bovendien blijkt uit de informatie van de praktijkondersteuner GGZ dat het redelijk goed ging met eiser, dat er met name psychosociale problemen zijn, en dat het slechter met hem ging toen hij te horen had gekregen dat de ZW-uitkering werd beëindigd. De verzekeringsarts b&b merkt over de verschillen tussen de diagnoses die de verzekeringsarts en de behandelend psycholoog [naam psycholoog 1] gesteld hebben op, dat bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling een diagnose niet belangrijk is maar dat het gaat om de mogelijkheden die een cliënt heeft. Bovendien onderbreekt een onderbouwing door de psycholoog van de diagnose depressie en van de door de psycholoog gestelde ernst ervan (‘ernstig’). De verzekeringsarts heeft bij psychisch onderzoek een neutrale stemming vastgesteld en geen ernstige afwijkingen. De praktijkondersteuner GGZ heeft niet aangegeven dat eiser ernstig depressief is. Gelet op de voorgestelde behandeling is volgens de verzekeringsarts b&b met name sprake van psychosociale problemen en persoonlijkheidsproblematiek. Eisers persoonlijkheidsstructuur is een beperkende factor, maar eiser heeft daarmee lange tijd kunnen functioneren in arbeid. De CBBS-normaalwaarden zijn aan de lage kant. Met de FML die de verzekeringsarts heeft vastgesteld wordt voldoende rekening gehouden met eisers psychische klachten enerzijds en de geobjectiveerde afwijkingen anderzijds.
De verzekeringsarts was op de hoogte van de hypermobiliteit en de schouderklachten, maar heeft bij lichamelijk onderzoek geen duidelijke afwijkingen gevonden ten aanzien van de schouders. Eiser is al zijn hele leven hypermobiel. Dit neemt af met het vorderen van de leeftijd. Eiser moet niet wegens hypermobiliteit beperkt worden ten opzichte van de lage CBBS-normaalwaarden.
De verzekeringsarts b&b concludeert dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het UWV had informatie moeten inwinnen bij bijvoorbeeld de huisarts en de praktijkondersteuner GGZ. Ook had het UWV een psychodiagnostisch onderzoek moeten doen. In het rapport van de verzekeringsarts staat bovendien ten onrechte dat met eiser is besproken dat er een beperkt lichamelijk onderzoek zou worden verricht. Er is helemaal geen lichamelijk onderzoek verricht.
In de FML is in alle rubrieken onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische en lichamelijke klachten. De psychische klachten als gevolg van surmenage en paniekstoornis zijn sinds de ziekmelding toegenomen. Eiser is doorverwezen naar gespecialiseerde psychologische zorg omdat de generalistische basis GGZ voor hem niet geschikt is. De therapie is gestart op 6 mei 2020. Verder heeft eiser door het gebruik van alprazolam last van sufheid. Daardoor is hij beperkt in concentreren, het vasthouden van de aandacht en herinneren. Ook heeft hij last van hyperflexibiliteit en rug- en schouderklachten en klachten aan de linkerknie. De schouderklachten zijn het gevolg van een trauma in het verleden.
Eiser heeft de rechtbank gevraagd om een deskundige in te schakelen omdat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een deskundige te raadplegen.
5.3
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts of een verzekeringsarts b&b van het UWV, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
Beide verzekeringsartsen hebben eisers dossier bestudeerd. De verzekeringsarts b&b beschikte daarbij ook over informatie van de praktijkondersteuner GGZ, de behandelend psycholoog [naam psycholoog 1] van 4MB en de psycholoog [naam psycholoog 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan wat de verzekeringsarts over het lichamelijk onderzoek heeft gerapporteerd. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts expliciet heeft gerapporteerd over zijn bevindingen bij het lichamelijk onderzoek. De rechtbank ziet niet in waarom de verzekeringsarts op die manier zou rapporteren als er geen enkel onderzoek zou hebben plaats gevonden.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn stelling dat het UWV informatie had moeten inwinnen bij zijn huisarts en bij de praktijkondersteuner GGZ. Daarbij is allereerst van belang dat de verzekeringsarts b&b beschikte over recente informatie van de praktijkondersteuner GGZ, de psycholoog [naam psycholoog 2] en de psycholoog [naam psycholoog 1] . Verder mag een verzekeringsarts in beginsel afgaan op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin al een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of wanneer een betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. De rechtbank is niet gebleken dat van een van deze situaties sprake was.
Omdat een verzekeringsarts in beginsel mag afgaan op zijn eigen oordeel, ziet de rechtbank bovendien niet in waarom het UWV een psychodiagnostisch onderzoek had moeten laten doen. Daarbij komt dat een verzekeringsarts gelet op zijn specifieke deskundigheid in staat wordt geacht om binnen een betrekkelijk korte tijd een goed beeld te krijgen van de gezondheidssituatie van een betrokkene en vervolgens de geobjectiveerde beperkingen voor arbeid vast te stellen.
De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsartsen medische feiten over de datum in geding hebben gemist. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte de verzekeringsarts b&b dan ook over voldoende inzicht in de medische situatie van eiser op de datum in geding. De rechtbank is ook niet gebleken dat het rapport van de verzekeringsarts b&b onvolledig is of tegenstrijdigheden bevat.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van zijn klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
De rechtbank is van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische klachten en de rug- en schouderklachten. Ook de hypermobiliteit, het gebruik van alprazolam en eisers verslavingsproblematiek waren bekend. De klachten zijn bij de beoordeling betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b over eisers psychische klachten inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom bij het vaststellen van de beperkingen niet is uitgegaan van de diagnose die de psycholoog [naam psycholoog 1] gesteld heeft. Verder is eiser vanwege zijn verslavingsproblematiek beperkt geacht voor werken in de horeca. Eiser heeft zijn stelling dat hij als gevolg van de bijwerking van alprazolam ook beperkingen voor arbeid heeft niet met objectief-medische gegevens onderbouwd. De stukken die eiser in beroep over de psychische klachten heeft ingediend, had hij ook in bezwaar al ingediend en zijn dus door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken. Verder wist de verzekeringsarts b&b uit de stukken die eiser in bezwaar heeft ingediend dat eiser onder behandeling was bij 4mb.
De rechtbank is ook van oordeel dat uit de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en voldoende blijkt waarom in verband met eisers lichamelijke klachten voor de vastgestelde beperkingen is gekozen. De rechtbank voegt hier over de schouderklachten aan toe dat de verzekeringsarts bij het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen heeft vastgesteld. Verder is van belang dat eiser tijdens de zitting bij de rechtbank heeft gezegd dat pas lange tijd na 12 maart 2020 een oorzaak voor de schouderklachten is gevonden. De stukken die eiser in beroep over de schouderproblemen heeft ingediend gaan ook over de situatie na die datum.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij ook knieklachten heeft. De rechtbank is van die klachten echter niet gebleken uit de rapporten van de verzekeringsartsen en de medische gegevens die eiser in bezwaar heeft ingediend, zodat de rechtbank aan die klachten voorbij gaat.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om te twijfelen aan de beperkingen die de verzekeringsartsen in verband met eisers klachten hebben aangenomen.
De rechtbank concludeert dat bij het opstellen van de FML met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening is gehouden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een medische deskundige te benoemen voor het verrichten van een deskundigenonderzoek. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. De rechtbank stelt vast dat het dossier naast rapporten van de verzekeringsartsen ook informatie bevat van de praktijkondersteuner GGZ en de behandelend psycholoog. Daarin zijn onderzoeksbevindingen opgenomen alsmede (het beloop van) klachten en behandelingen. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie over zijn psychische klachten ingediend en de informatie over de lichamelijke klachten heeft geen betrekking op 12 maart 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende gelegenheid gehad om voldoende weerwoord te bieden aan wat de verzekeringsarts b&b heeft aangevoerd om het bestreden besluit te onderbouwen. Om dat weerwoord te bieden is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Het mogen ook gegevens van een behandelaar zijn. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:198) is het voldoende dat wat een betrokkene aan medische gegevens naar voren brengt, twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, heeft eiser in beroep geen medische gegevens ingediend die leiden tot dergelijke twijfel. Bovendien is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechtbank geen goed beeld van eisers beperkingen heeft kunnen krijgen. Omdat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms, bestaat voor de rechtbank geen aanleiding om op die grond een deskundige in te schakelen. Daarom kan het door eiser gestelde financiële onvermogen buiten beschouwing worden gelaten.
De rechtbank concludeert dat niet is gebleken dat in de FML van 18 december 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank daarom uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (Sbccode 315132), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180).
6.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. De functies zijn te zwaar gelet op zijn beperkingen. Bovendien voldoet eiser niet aan opleidings- en ervaringseisen. Ook is zijn opleidingsniveau te hoog vastgesteld. Eiser heeft verder grieven over de functies administratief medewerker en correspondent.
6.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige b&b op het resultaat functiebeoordeling van 24 juni 2020 en naar zijn rapport van dezelfde datum. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser zijn andere beroepsgronden ook al in bezwaar heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b hierop in het rapport van 24 juni 2020 inzichtelijk en voldoende gereageerd. Deze beroepsgronden slagen daarom niet.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
8.
Conclusie
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 12 maart 2020.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot vergoeding van het griffierecht uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 18 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.