ECLI:NL:RBZWB:2021:2478

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7067
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit na arbeidsongeval

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een onderneming die houdbaar banketbakkerswerk vervaardigt, en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 8.400,- opgelegd gekregen wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) na een arbeidsongeval waarbij een werknemer gewond raakte door een reachtruck. De staatssecretaris had in zijn primaire besluit op 14 oktober 2019 de boete opgelegd, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 18 mei 2020 gehandhaafd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de boete terecht heeft opgelegd. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende maatregelen had genomen om te voorkomen dat werknemers gewond raakten door mobiele arbeidsmiddelen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat er geen sprake was van overtreding omdat het slachtoffer niet direct in aanraking was gekomen met de reachtruck, verworpen. De rechtbank benadrukte dat ook indirecte schade door toedoen van een reachtruck kan leiden tot een overtreding van het Arbobesluit.

De rechtbank heeft ook de stelling van eiseres dat zij inspanningen had verricht om de risico's te beheersen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat zij de risico's voldoende had geïnventariseerd of dat er adequate instructies en toezicht waren gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete van € 8.400,- in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7067 BESLU
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 14 oktober 2019 (primaire besluit) heeft de staatssecretaris eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 8.400,- wegens overtreding van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit).
In het besluit van 18 mei 2020 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 april 2021.
Hierbij waren aanwezig
- de gemachtigde van eiseres samen met [collega gemachtigde] , collega van gemachtigde, en
[facilitair manager] , facilitair manager bij eiseres en
- mr. P. Boer-Wiegersma en [vertegenwoordiger vwr] namens de staatssecretaris.
Overwegingen

1.Feiten

Eiseres exploiteert een onderneming, gericht op het vervaardigen van houdbaar banketbakkerswerk.
Op 6 maart 2019 verrichtte één van de werknemers van eiseres, [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer), op de locatie van eiseres in [plaatsnaam] , in hal 5 (de mixhal) werkzaamheden bestaande uit het inpakken van koekproducten en alle daarbij behorende werkzaamheden. Zij was op de aanvoerplaats in hal 5 bezig om wikkelfolie van een vol geladen pallet met dozen af te snijden en stond voorover gebukt om de folie aan de onderkant door te snijden. Een andere, vol geladen pallet erachter was scheef geplaatst. Op datzelfde moment kwam een reachtruck met een nieuwe, vol geladen pallet op de aanvoerplaats aanrijden. De chauffeur kon het slachtoffer door de hoge stapel dozen op de pallet op zijn reachtruck niet zien. De chauffeur heeft zijn volle pallet op de grond geplaatst en zijn pallet met de lepels van de reachtruck doorgeduwd om daarmee de scheef geplaatste volle pallet over de grond te schuiven en iets rechter weg te zetten. Daardoor raakte een volle pallet met dozen het hoofd van het slachtoffer. Zij voelde pijn op haar hoofd en is in verband met opgelopen nekletsel in het ziekenhuis opgenomen.
Nadat een melding is gedaan van dit arbeidsongeval, hebben medewerkers van de inspectie SZW onderzoek gedaan. De resultaten zijn neergelegd in een boeterapport van 27 juni 2019. De conclusie van dit rapport is dat sprake is geweest van overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit.
De staatssecretaris heeft eiseres bij brief van 6 augustus 2019 onder verwijzing naar het boeterapport in kennis gesteld van zijn voornemen om aan eiseres een bestuurlijke boete van € 8.400,- op te leggen wegens overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit.
Eiseres heeft haar zienswijze op 15 augustus 2019 naar voren gebracht en daarbij gewezen op haar eerdere schriftelijke reactie van 26 juli 2019.
Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris eiseres een boete opgelegd van € 8.400,-, wegens overtreding van artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbobesluit.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft haar bezwaar toegelicht tijdens de hoorzitting op 9 januari 2020.
Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, met dien verstande dat de grondslag voor het opleggen van de boete is gewijzigd naar artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit.

2.Wet- en regelgeving

De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

3.Beoordeling

3.1
Verklaring slachtoffer in boeterapport
De staatssecretaris heeft aan de besluitvorming het boeterapport van 27 juni 2019 ten grondslag gelegd. In het boeterapport is onder meer een schriftelijke weergave van de verklaring van het slachtoffer opgenomen.
Eiseres heeft aangevoerd dat in de schriftelijke weergave van de verklaring van het slachtoffer ten onrechte niet is opgenomen dat het slachtoffer ook heeft verklaard dat zij met veel plezier bij eiseres werkt en dat zij de directeur kent als een vriendelijke, goede werkgever. Volgens eiseres getuigt het van vooringenomenheid van de staatssecretaris dat deze informatie achterwege is gelaten. Daarnaast vormt dit aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de weergave van de overige verklaringen in het boeterapport.
Het feit dat de verklaring van het slachtoffer niet integraal is opgenomen in de schriftelijke weergave, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat sprake is van vooringenomenheid. Dat het slachtoffer met plezier bij eiseres werkte is immers niet relevant voor de vraag of sprake is geweest van een overtreding en of er aanleiding is voor matiging van een eventuele boete. Overigens is dit deel van de verklaring van het slachtoffer wel opgenomen onder het kopje ‘Opmerkingen Rapporteur’, zodat deze informatie beschikbaar is voor de lezer van het boeterapport. In het ontbreken van dit deel van de verklaring van het slachtoffer in de schriftelijke weergave van haar verklaring ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de schriftelijke weergave van haar verklaring en andere verklaringen die onderdeel uitmaken van het boeterapport.
3.2
Gewijzigde grondslag
In het boeterapport is geconcludeerd dat sprake is geweest van overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit. In afwijking daarvan is in het primaire besluit een boete opgelegd wegens overtreding van artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbobesluit. In het bestreden besluit is de grondslag voor de boete gewijzigd naar artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij zich niet heeft kunnen verweren tegen deze wijzigingen en neemt daarbij in aanmerking dat eiseres in bezwaar, maar ook in beroep in de gelegenheid is om zich te verweren. Eiseres heeft van deze gelegenheden ook gebruik gemaakt. Daarnaast volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat de grondslag voor het opleggen van de boete niet had mogen worden gewijzigd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aan de overtreding ten grondslag gelegde feiten niet zijn veranderd, maar dat de staatssecretaris in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar deze feiten uitsluitend anders heeft gekwalificeerd. Van strijd met de Awb is dan ook geen sprake. Vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 12 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:327).
3.3
Overtreding?
Eiseres heeft gesteld dat er geen sprake is van overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit omdat het slachtoffer niet direct in aanraking is gekomen met de reachtruck.
Artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit bepaalt dat indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden de aanwezigheid van werknemers in een werkzone als bedoeld in het vijfde lid, is vereist, doeltreffende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zij door het mobiele arbeidsmiddel gewond raken.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit niet dat enkel sprake is van een overtreding wanneer een werknemer gewond raakt doordat de werknemer in direct contact komt met het mobiele arbeidsmiddel, in dit geval de reachtruck. Er is naar het oordeel van de rechtbank ook sprake van een overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit wanneer een werknemer weliswaar niet door direct contact, maar desalniettemin door toedoen van de reachtruck gewond raakt.
De staatssecretaris heeft aangegeven dat de overtreding van artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit er in dit geval met name in bestaat dat eiseres niet heeft voorkomen dat de reachtruckchauffeur en andere werknemers die pallets met een pompwagen ophalen op de aanvoerplaats niet altijd, onder alle omstandigheden zicht hebben op elkaar. Doordat zij elkaar niet ten allen tijd zien, is niet voorkomen dat het slachtoffer gewond raakte doordat de reachtruck een pallet met dozen naar voren schoof waardoor een van deze dozen het hoofd van het slachtoffer raakte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris aldus een juiste invulling geven aan artikel 7.17c, zesde lid, van het Arbobesluit en terecht gesteld dat eiseres dit artikel heeft overtreden.
3.4
Boete
Omdat sprake was van een overtreding, was de staatssecretaris bevoegd een bestuurlijke boete op te leggen.
De boete bedraagt op grond van de “Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandigheden-wetgeving” (Beleidsregel) € 8.400,-.
3.5
Matiging boete op grond van artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel?
Artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel bepaalt dat indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit kan leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.
De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij aan deze matigingsgronden heeft voldaan, zodat de boete moet worden gematigd.
A. Risico’s geïnventariseerd en veilige werkwijze ontwikkeld?
De staatssecretaris heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres de risico’s van de werkzaamheden op de aanvoerplaats voldoende heeft geïnventariseerd en dat zij een veilige werkwijze heeft ontwikkeld.
Eiseres heeft aangevoerd dat het niet is toegestaan om op de aanvoerplaats wikkelfolie van de pallets met dozen te verwijderen. Een werknemer moet de pallets met dozen eerst met de handpompwagen naar de mixlijn brengen en mag vervolgens pas bij de mixlijn de wikkelfolie verwijderen.
Voor zover eiseres hiermee bedoeld heeft te stellen dat geen sprake was van een risico dat kon worden voorzien en dat zij dat daarom ook niet hoefde te inventariseren, volgt de rechtbank eiseres daarin niet. Aan eiseres kan worden toegegeven dat niet is komen vast te staan of het gebruikelijk was dat werknemers ter plaatse van de aanvoerplaats de wikkelfolie van de dozen verwijderden. Tegenover de verklaring van eiseres, inhoudende dat zijzelf, maar ook collega’s de wikkelfolie op de aanvoerplaats verwijderen, omdat er daar meer ruimte is, staat de verklaring van de chauffeur, inhoudende dat de wikkelfolie normaal gesproken bij de mixlijn wordt verwijderd. Dat laat onverlet dat het risico dat een werknemer gewond raakt door een reachtruck zich niet alleen voordoet wanneer een werknemer gebukt staat om folie te verwijderen. Een werknemer kan immers ook om andere reden gebukt staan. Bovendien hebben de pallets een hoogte van 1,79 meter, zodat werknemers kleiner dan 1,79 meter ook schuil kunnen gaan achter een pallet wanneer zij rechtop staan en lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiseres de risico’s van de werkzaamheden op de aanvoerplaats voldoende heeft geïnventariseerd. Eiseres heeft weliswaar gewezen op een RI&E, maar daarin wordt het risico dat een werknemer gewond raakt wanneer hij tegelijk met de reachtruck op de aanvoerplaats aanwezig is, niet benoemd. Er is naar het oordeel van de rechtbank ook anderszins niet aannemelijk geworden dat eiseres de risico’s van deze werkzaamheden voldoende heeft geïnventariseerd.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel een veilige werkwijze heeft ontwikkeld om te voorkomen dat werknemers gewond kunnen raken door de reachtruck. Ter onderbouwing daarvan heeft zij in haar beroepschrift negen concrete veiligheidsmaatregelen opgesomd. Kern van deze veiligheidsmaatregelen is dat de reachtruckchauffeur pallets aanvoert via ‘de lange zijde’ en medewerkers van de mixlijn pallets met de manuele pompwagen afvoeren vanaf ‘de korte zijde’, waardoor zij niet met elkaar in aanraking kunnen komen.
Ongeacht of deze negen maatregelen een veilige werkwijze vormen, ziet de rechtbank in de maatregelen geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres, anders dan de staatssecretaris heeft gesteld, ten tijde van het ongeval wél een veilige werkwijze had ontwikkeld. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat deze veiligheidsmaatregelen ook golden ten tijde van het ongeval, maar aanknopingspunten daarvoor ontbreken. In het boeterapport wordt geen enkele melding gemaakt van deze veiligheidsmaatregelen.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de boete op grond van deze matigingsgrond te matigen.
B. Noodzakelijke randvoorwaarden voor toepassen veilige werkwijze?
De staatssecretaris heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiseres de noodzakelijke
randvoorwaarden had gecreëerd voor het uitvoeren van een veilige werkwijze om te voorkomen dat werknemers gewond kunnen raken door een mobiel arbeidsmiddel. Het is volgens de staatssecretaris niet aannemelijk geworden dat is voldaan aan deze matigingsgrond.
Eiseres heeft betwist dat er geen randvoorwaarden voor een veilige werkwijze zijn gecreëerd. Ter onderbouwing daarvan heeft zij in haar beroepschrift zeven randvoorwaarden opgesomd.
De rechtbank overweegt dat het creëren van randvoorwaarden moet worden onderscheiden van het ontwikkelen van een veilige werkwijze. Bij randvoorwaarden moet worden gedacht aan inspanningen van de werkgever die erop gericht zijn de concrete overtreding in het specifieke geval te voorkomen. Bij randvoorwaarden kan worden gedacht aan het ter beschikking stellen van voor de arbeid geschikte deugdelijke arbeidsmiddelen of doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen, zo volgt uit de Nota van Toelichting. (Stcrt. 2015, 46081). In dit geval heeft de staatssecretaris als voorbeeld van mogelijke randvoorwaarden het aanbrengen van markereringen op de grond genoemd.
De zeven door eiseres genoemde randvoorwaarden vormen naar het oordeel van de rechtbank naar hun aard geen randvoorwaarden in voormelde zin, maar een omschrijving van een werkwijze. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat ieder van de zeven voorwaarden ook genoemd is in de negen concrete veiligheidsmaatregelen, die volgens eiseres de veilige werkwijze vormen.
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om de boete op grond van deze matigingsgrond te matigen.
C. Adequate instructies gegeven?
Volgens de staatssecretaris is niet aannemelijk dat aan deze matigingsgrond is voldaan. Aan dat standpunt is in het bestreden besluit, zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat voor zover eiseres aan haar werknemers heeft gecommuniceerd dat het niet was toegestaan de wikkelfolie op de aanvoerplaats te verwijderen, deze instructie niet adequaat is gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, omdat een werknemer ook wanneer hij staat onvoldoende zichtbaar kan zijn voor de chauffeur van een reachtruck. Deze instructie is dus onvoldoende om te voorkomen dat werknemers op de aanvoerplaats gewond raken door een reachtruck of ander mobiel arbeidsmiddel.
Eiseres heeft daarnaast op 14 januari 2020 een schriftelijke werkinstructie toegestuurd aan de staatssecretaris, ter onderbouwing van haar bezwaar. De staatssecretaris acht niet aannemelijk geworden dat deze werkinstructie was opgemaakt en gold ten tijde van de overtreding, aangezien uit de bestandseigenschappen van het toegestuurde document blijkt dat het op 14 januari 2020 is opgemaakt. Daarnaast heeft eiseres volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat het slachtoffer deze instructies heeft ontvangen en begrepen. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij bij de mixlijn geen instructies heeft gekregen.
Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat het slachtoffer op de vraag welke instructies er zijn over hoe deze arbeidsplaats veilig te betreden, veilig te verlaten en daar op een veilige manier werkzaamheden te verrichten heeft geantwoord dat zij instructies heeft gehad van haar collega. Daarnaast heeft eiseres gewezen op de verklaring van de chauffeur, inhoudende dat hij voordat hij bij eiseres is gaan werken via het uitzendbureau een interne instructie heeft gekregen op het bedrijf en dat het een complete opleiding betrof over alle onderdelen met betrekking tot veiligheid, hygiëne en bedrijfsregels.
Ook uit de delen van de verklaringen waar eiseres op heeft gewezen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres instructies heeft gegeven, gericht op het voorkomen van een overtreding zoals in dit geval. De staatssecretaris heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat aan deze matigingsgrond is voldaan.
D. Adequaat toezicht gehouden?
De staatssecretaris acht tot slot evenmin aannemelijk dat aan deze matigingsgrond is voldaan. Omdat niet is gebleken van een vastgestelde veilige werkwijze is het voor de toezichthouder niet duidelijk waar hij toezicht op moet houden. Er kan daardoor geen sprake zijn van toezicht waardoor de overtreding wordt voorkomen. Ook anderszins is niet gebleken van adequaat toezicht.
Eiseres heeft in beroep gesteld dat de lijnverantwoordelijke ten tijde van het ongeval op de werkvloer aanwezig was. Zij was geïnstrueerd en bekend met de veilige werkwijze op de mixlijn en de aanvoerplaats.
Zoals hiervoor is overwogen is niet gebleken dat eiseres een veilige werkwijze heeft ontwikkeld. Aan de – niet nader onderbouwde – stelling dat de lijnverantwoordelijke op basis van de veilige werkwijze toezicht heeft gehouden, komt dan ook niet de waarde toe die eiseres daaraan toedicht. Nu voor het overige niet is gebleken van adequaat toezicht, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat aan deze matigingsgrond is voldaan.
3.6
Evenredigheid
Gelet op het voorgaande bestond er voor de staatssecretaris geen aanleiding om de boete op grond van de Beleidsregel te matigen. De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris bij het opleggen van de boete onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd. De rechtbank acht een boete van € 8.400,- in dit geval niet onevenredig.
3.7
Conclusie
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit stand houdt.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M.J. Kok, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 14 mei 2021 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
BIJLAGE
Arbeidsomstandighedenwet
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Arbowet zorgt de werkgever voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:
a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;
b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Arbowet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.
Het tiende lid bepaalt dat de werkgever (…) en de werknemers verplicht zijn tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, (…), vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
Op grond van artikel 33, tweede lid, van de Arbowet wordt tevens als overtreding aangemerkt het niet naleven van – voor zover hier van belang – artikel 16, tiende lid, voor zover het niet naleven van dat artikellid bedoelde voorschriften en verboden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als overtreding.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Arbowet legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar de bestuurlijke boete op aan de overtreder op wie de verplichtingen rusten die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Arbeidsomstandighedenbesluit
De in voornoemde artikelen bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Arbobesluit.
Artikel 7.17c, vijfde lid, van het Arbobesluit bepaalt dat doeltreffende organisatorische maatregelen worden genomen om te voorkomen dat werknemers zich bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving.
Het zesde lid bepaalt dat indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden de aanwezigheid van werknemers in een werkzone als bedoeld in het vijfde lid, is vereist, doeltreffende maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zij door het mobiele arbeidsmiddel gewond raken.
Op grond van artikel 9.1 van het Arbobesluit – voor zover hier van belang – is de werkgever verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden welke bij of krachtens dit besluit zijn vastgesteld.
Op grond van artikel 9.9b, eerste lid, aanhef en onder g, van het Arbobesluit – voor zover hier van belang – wordt als overtreding ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de voorschriften welke zijn opgenomen in de volgende artikelen: 7.17c.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46, tweede lid, van de Awb bepaalt dat, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan de bestuurlijke boete afstemt op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Beleidsregel
Met betrekking tot de bevoegdheid een bestuurlijk boete op te leggen heeft de minister beleid vastgesteld, dat is neergelegd in de “Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandigheden-wetgeving” (Beleidsregel).
Artikel 1, derde lid, onder a, aanhef en sub 4, van de Beleidsregel bepaalt dat bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet het 4e normbedrag € 3.000,- bedraagt.
In de als bijlage bij de Beleidsregel behorende Tarieflijst bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwetgeving is bepaald dat voor artikel 7.17c, vijfde en zesde lid van het Arbobesluit categorie boetenormbedrag 4 van toepassing is.
Artikel 1, achtste lid, van de Beleidsregel bepaalt dat de in het derde lid genoemde normbedragen uitgangspunt zijn voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang geldt het volgende:
f. bedrijven of instellingen met 250 tot en met 499 werknemers betalen 80 procent.
Artikel 1, tiende lid, van de Beleidsregel bepaalt dat bij de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete één of meer van de volgende factoren aan de orde kunnen zijn en leiden tot verhoging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde boetenormbedrag:
a. bij een arbeidsongeval dat leidt tot de dood of uitzonderlijk ernstig blijvend letsel worden de boetenormbedragen voor de daaraan ten grondslag liggende overtreding of overtredingen vermenigvuldigd met vijf;
b. bij een arbeidsongeval dat leidt tot blijvend letsel worden de boetenormbedragen van de daaraan ten grondslag liggende overtredingen met het volgende getal vermenigvuldigd:
1°. bij ernstig blijvend letsel met vier;
2°. bij matig blijvend letsel met drieënhalf;
3°. bij licht blijvend letsel met drie;
c. bij een arbeidsongeval dat leidt tot een ziekenhuisopname worden de boetenormbedragen voor de daaraan ten grondslag liggende overtreding of overtredingen met het volgende getal vermenigvuldigd, waarbij onder het begrip ‘nacht’ wordt verstaan het tijdvak gelegen tussen 24.00 en 06.00 uur;
1°. bij een ziekenhuisopname van zeven nachten en meer met vier;
2°. bij een ziekenhuisopname van twee nachten en meer, maar minder dan zeven nachten, met drieënhalf;
3°. bij een ziekenhuisopname van minder dan twee nachten met drie;
d. in aanvulling op de onderdelen b en c, wordt in het geval van een combinatie van de factoren ‘blijvend letsel’ en ‘ziekenhuisopname’ de hoogst toepasselijke vermenigvuldigingsfactor toegepast;
e. (…)
f. indien meer dan tien, respectievelijk meer dan vijftig werknemers aan een niet-administratieve overtreding zijn blootgesteld wordt het boetenormbedrag vermenigvuldigd met anderhalf, respectievelijk twee.
Artikel 1, elfde lid, van de Beleidsregel bepaalt dat indien de werkgever aantoont dat hij inspanningen heeft verricht, gericht op het voorkomen van de overtreding in het concrete geval, dit kan leiden tot matiging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag. De volgende inspanningen kunnen leiden tot een matiging van 25% per onderdeel:
a. als de risico’s van de concrete werkzaamheden voldoende zijn geïnventariseerd en een veilige werkwijze is ontwikkeld die voldoet aan de vereisten van het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet;
b. als de noodzakelijke randvoorwaarden zijn gecreëerd voor het toepassen van een veilige werkwijze;
c. als er adequate instructies zijn gegeven;
d. als er adequaat toezicht is gehouden.