ECLI:NL:RBZWB:2021:2453

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
02/015889-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met mes in Breda

Op 18 mei 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 17 januari 2021 in Breda met een mes meermalen in de schouder van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie vorderde vrijspraak voor poging tot doodslag, maar achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen. De verdediging bepleitte vrijspraak voor doodslag, maar erkende de poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor opzet op de dood, maar dat de verdachte wel bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door met een mes te steken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 98 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die € 1.817,55 bedraagt, inclusief wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis en andere psychische problemen, die zijn toerekeningsvatbaarheid beïnvloedden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, maar vond ook dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een rol speelden in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-015889-21
vonnis van de meervoudige kamer van 18 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. L.M. Oldenburg, advocaat te Westzaan

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. C. de Pagter, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. R.S.M. van der Leij, advocaat te Breda, de vordering tot schadevergoeding toegelicht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met een mes meermalen in het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor de tenlastegelegde poging tot doodslag. Zij acht de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft twee keer gestoken in de schouder van verdachte. Hij heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar zou verwonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat er zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan bij het steken met een mes op die plek.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor de poging tot doodslag. Van voorwaardelijk opzet op een poging tot zware mishandeling is volgens de verdediging wel sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] twee keer heeft gestoken in het lichaam ter hoogte van zijn schouderblad. Hierdoor is bij [slachtoffer] letsel ontstaan.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is welk strafbaar feit deze gedraging oplevert.
Primair: poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Van de daarvoor vereiste opzet op de dood is - ook in voorwaardelijke zin - niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat verdachte [slachtoffer] wilde doden. Daarnaast wordt door met een mes meermalen te steken ter hoogte van de schouder, zonder aanvullende feiten en omstandigheden, geen aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer komt te overlijden.
Impliciet subsidiair: poging tot zware mishandeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen kan worden. Door twee keer met een mes in het lichaam ter hoogte van het schouderblad van [slachtoffer] te steken, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zwaar zou verwonden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er zich op die plaats in het lichaam belangrijke spieren en zenuwen bevinden, zodat de kans op ernstig letsel – ook wanneer er slechts met beperkte kracht wordt gestoken – naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te noemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Impliciet subsidiair
op 17 januari 2021 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een mes meermalen in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 98 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Zij vordert daarbij oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Zij houdt daarbij enerzijds rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Anderzijds houdt zij er rekening mee dat verdachte ondanks zijn forse justitiële documentatie, de laatste jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. Daarnaast blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte kampt met diverse problemen, waaronder een posttraumatische stressstoornis (hierna: PTSS) op grond waarvan hij verminderd toerekeningsvatbaar is. Tot slot houdt zij rekening met de proceshouding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie en verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest te boven gaat. Verdachte zal anders alles wat hij heeft verliezen en daar is de maatschappij niet bij gebaat. Verzocht wordt rekening te houden met de omstandigheid dat het slachtoffer de confrontatie heeft opgezocht en daarbij het woongenot van verdachte in ernstige mate heeft geschaad. Ook wordt verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte de afgelopen jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen, zijn meewerkende proceshouding en de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Verdachte staat open voor hulp en mediation.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling door [slachtoffer] twee maal in zijn lichaam te steken. Hierdoor heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die op zitting is voorgelezen, blijkt de impact van het strafbare feit op [slachtoffer] . Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en de rechtbank neemt hem dat kwalijk.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Strafblad
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij de laatste jaren niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Reclasseringsadvies
De rechtbank houdt rekening met het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt op 13 april 2021. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte is gediagnosti-ceerd met een verstandelijke beperking, ADHD-problematiek, een sociale fobie en een antisociale persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en borderline persoonlijkheidstrekken. Verdachte heeft met name last van zijn sociale fobie die zich uit in angst- en paniekaanvallen. Hij heeft een beperkte dagbesteding en een beperkt sociaal netwerk. Verdachte neemt deel aan het methadontraject van Novadic-Kentron verslavingszorg. De kans op recidive wordt gelet op de psychiatrische- en middelenproblematiek en het gebrek aan dagbesteding op gemiddeld geschat. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarden worden geadviseerd een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en het vinden en volgen van dagbesteding.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank gaat voor wat betreft de aanleiding van het steekincident uit van de verklaring van verdachte. Deze verklaring wordt ondersteund door het onderzoek naar de telefoon van verdachte en de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige] . Verdachte heeft verklaard dat hij kort voor het incident een bericht kreeg van een drugsdealer, waarna hij hem heeft gebeld om duidelijk te maken dat hij moest ophouden met het sturen van zulke berichten. Vervolgens stond deze persoon - het slachtoffer - onverwacht in de woning van verdachte. Verdachte schrok hiervan en heeft het slachtoffer toen twee keer gestoken met het doel om hem zijn woning uit te krijgen. Het mes had hij voorhanden omdat hij net een broodje had gemaakt. Gelet op hetgeen hiervoor over het psychosociaal functioneren van verdachte is overwogen, gaat de rechtbank er vanuit dat de reactie van verdachte hierdoor is beïnvloed. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde in verminderde zin aan hem kan worden toegerekend en zij houdt daar bij de strafoplegging rekening mee.
6.3.3
De straf
Gelet op de aard en ernst van het feit en de daarvoor geldende oriëntatiepunten, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk. De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging echter van oordeel dat gelet op de persoonlijke omstandig-heden van verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest voldoende recht doet aan het strafbare feit en de omstandigheden waaronder dat is begaan. Daarbij weegt de rechtbank ook de proceshouding van verdachte mee. Verdachte heeft het strafbaar feit van meet af aan bekend, heeft op authentieke wijze spijt betuigd en stelt zich meewerkend op. Wel zal de rechtbank nog een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen teneinde de ernst van het feit te benadrukken en om het opleggen van bijzondere voorwaar-den mogelijk te maken, waaronder begeleiding door de reclassering en behandeling van de problematiek van verdachte.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van het feit een schadevergoeding van € 5.825,92, bestaande uit een bedrag van € 825,92 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte heef geprobeerd het slachtoffer zwaar te mishandelen. Dit brengt met zich dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld naar de benadeelde partij toe en dat hij in beginsel verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.817,55, waarvan € 817,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. De rechtbank wil niets afdoen aan het leed dat het slachtoffer is toegebracht en de nadelige gevolgen die hij heeft moeten ondervinden als gevolg van het strafbare feit. Gelet op de bewezenverklaring en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede de immateriële schadevergoedingen die doorgaans in soortgelijke zaken worden toegewezen, acht de rechtbank de gevorderde € 5.000,- niet passend.
De schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 17 januari 2021. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedings-maatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Impliciet subsidiair
poging tot zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 98 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de reclassering van Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3 te Breda. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat behandelen door Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* dat verdachte zich laat behandelen door GGZ Breburg of een soortgelijke zorgverlener, wanneer de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld, ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling en stabilisatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische
opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan het vinden en volgen van een dagbesteding. Deze dagbesteding is passend bij de problematiek van verdachte;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.817,55, waarvan € 817,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 1.817,55 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2021 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 28 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. Prenger, voorzitter, mrs. M.E. de Boer en A.M.L.E. Ides Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 mei 2021.
Mr. De Boer en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 17 januari 2021 te Breda, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] , opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen met dat opzet, met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de (linker) schouder en/of in het
schouderblad en/of de nek en/of de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2021015183 van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 114.
Aangezien verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde feit heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 17 januari 2021, opgenomen op p. 30;
  • de letselbeschrijving van [naam] , forensisch arts, GGD West Brabant d.d. 27 januari 2021, opgenomen op p. 55;
  • de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 4 mei 2021.