ECLI:NL:RBZWB:2021:2446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
14 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 21_1423 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom wegens overtreding bestemmingsplan voor Bed and Breakfast

Op 14 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert. Dit besluit betrof een last onder dwangsom die aan verzoekers was opgelegd wegens de overtreding van het bestemmingsplan door het exploiteren van een Bed and Breakfast (B&B) in een tuinhuis op hun perceel. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening waren dat de last ten onrechte was opgelegd. Tijdens de zitting op 4 mei 2021 hebben verzoekers hun standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat de B&B kleinschalig is en dat de omzet onvoldoende is om als bedrijf te worden aangemerkt. Het college had eerder aangegeven geen medewerking te verlenen aan de legalisatie van de B&B, omdat deze in strijd was met het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er sprake is van gebruik in strijd met het bestemmingsplan, aangezien de B&B niet valt onder de bestemming 'Wonen'. De voorzieningenrechter heeft ook het beroep van verzoekers op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college in beginsel gehouden is om handhavend op te treden tegen de overtreding van het bestemmingsplan. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1423 GEMWT VV

uitspraak van 14 mei 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2] , te [woonplaats] ,

verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. M.H.C. Peters.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 januari 2021 (bestreden besluit) van het college over de aan hen opgelegde last onder dwangsom wegens overtreding van het bestemmingsplan. Zij hebben daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 4 mei 2021.
Verzoekers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . Derde partij is verschenen, bijgestaan door gemachtigde I.J.A. Laurijssen (kantoorgenoot van mr. Peters).

Overwegingen

1.
Feiten
Verzoekers zijn eigenaar van het perceel aan [adres] . In de voormalige garage/het tuinhuis op het perceel exploiteren verzoekers sinds eind 2014 een Bed and Breakfast (B&B).
Op 9 september 2020 heeft het college een handhavingsverzoek ontvangen van derde partij [naam derde partij] , die woont aan [adres] . Zij stelt dat zij overlast ondervindt van het gebruik van het tuinhuis als B&B en verzoekt het college om hiertegen op te treden.
Na overleg met het college hebben verzoekers op 9 november 2020 een conceptaanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend om de B&B in het tuinhuis te legaliseren.
In een brief van 11 november 2020 heeft het college aan verzoekers kenbaar gemaakt dat het voornemens is een last onder dwangsom aan hen op te leggen, teneinde de overtreding van het bestemmingsplan door het gebruik van het tuinhuis als B&B te beëindigen en beëindigd te houden.
In een e-mail van 23 november 2020 hebben verzoekers hun zienswijze ingediend.
In een e-mail van 27 november 2020 heeft het college aan verzoekers bericht dat het college geen medewerking zal verlenen aan legalisatie, omdat het gebruik als B&B strijdig is met het bestemmingsplan en er geen specifiek beleid is om een B&B op een locatie binnen dit bestemmingsplan toe te staan. Het college heeft verzoekers in overweging gegeven de conceptaanvraag in te trekken, zodat geen leges hoeven te worden betaald.
In het bestreden besluit van 27 januari 2021 heeft het college verzoekers gelast om het gebruik van het tuinhuis als B&B te beëindigen en beëindigd te houden. Daarbij is verzoekers een begunstigingstermijn van acht weken gegeven. Wanneer de overtreding niet binnen die termijn wordt beëindigd, zal een dwangsom worden verbeurd van € 150,- per overnachting in de B&B, met een maximum van € 2.000,-.
Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.
Standpunt verzoekers
Verzoeker hebben, samengevat, aangevoerd dat de last onder dwangsom ten onrechte aan hen is opgelegd. Zij voeren daartoe aan dat de B&B heel kleinschalig is (1 kamer) en dat de omzet onvoldoende is om van een bedrijf te kunnen spreken. Verder beroepen verzoekers zich op het vertrouwens- en het gelijkheidsbeginsel.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Voorlopige voorziening
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur
bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Op grond van het tweede lid wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.
Beoordeling
5.1
Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Woongebieden Zundert” heeft het perceel van verzoekers de enkelbestemming ‘Wonen’.
Artikel 13.1 van de planregels bepaalt dat de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. tuinen en erven;
c. langzaamverkeersroutes;
d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, water, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen;
e. aan huis gebonden beroepen/ bedrijven voorzover opgenomen in de lijst van bijlage 1;
f. een corsobouwplaats, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - corsobouwplaats';
g. een zorgwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';
met dien verstande dat:
h. ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend een garage is toegestaan.
In artikel 13.4.1 van de planregels is bepaald dat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van de gronden voor:
(..)
d. bedrijven.
5.2
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan, nu het hebben van een B&B blijkens artikel 13.1 van de planregels niet valt onder de bestemming ‘Wonen’. Daarbij is volgens het college sprake van verboden gebruik op grond van artikel 13.4.1 van de planregels, omdat de B&B is aan te merken als een bedrijf.
5.3
De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat het hebben van een B&B op grond van de planregels niet valt onder de bestemming ‘Wonen’. Er is dus sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
verboden gebruik als bedrijf
5.4
Verzoekers hebben aangevoerd dat de B&B kleinschalig is en zo weinig omzet genereert dat deze niet als een bedrijf kan worden aangemerkt. Zij wijzen er daarbij op dat de B&B ook niet is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
5.5
Zoals ter zitting besproken kan de vraag of de B&B wel of niet als een bedrijf kan worden aangemerkt (en dus of wel of niet sprake is van verboden gebruik op grond van artikel 13.4.1 van de planregels) naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter buiten beschouwing blijven. Vast staat immers dat sprake is van gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
handhaving
5.6
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (bijvoorbeeld de uitspraak van 2 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2445) moet het bestuursorgaan in beginsel handhavend optreden tegen de overtreding van een wettelijk voorschrift, gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.7
De voorzieningenrechter overweegt dat van concreet zicht op legalisatie, gelet op de inhoud van de e-mail van het college van 27 november 2020, geen sprake is. Hierin staat duidelijk dat het college geen medewerking zal verlenen aan legalisatie van de B&B.
Dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet gebleken.
5.8
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat het college in beginsel gehouden is om handhavend op te treden tegen de overtreding van het bestemmingsplan door verzoekers. De vraag of derde partij overlast ondervindt van B&B is gelet op het voorgaande niet relevant.
vertrouwensbeginsel
5.9
Verzoekers hebben een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Daartoe voeren zij aan dat zij begin 2015, vlak na de start van de B&B, door de gemeente zijn geattendeerd op het feit dat zij toeristenbelasting verschuldigd waren. Het college was dus op de hoogte van het bestaan van de B&B en heeft de toeristenbelasting geïncasseerd, maar heeft hen nooit gewezen op een vergunningplicht. Hierdoor heeft het college volgens verzoekers het vertrouwen gewekt dat de B&B was toegestaan.
5.1
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel geldt dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRS nodig is dat aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. De AbRS heeft het begrip “toezegging” nog nader gedefinieerd in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694. Degene die zich beroept op het vertrouwensbeginsel dient aannemelijk te maken dat sprake is van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk hebben gewekt van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
5.11
De voorzieningenrechter is van voorlopig oordeel dat van dergelijke uitlatingen en/of gedragingen in dit geval geen sprake is. De omstandigheid dat verzoekers door de gemeente zijn geattendeerd op het feit dat zij toeristenbelasting moesten betalen, maar daarbij niet is vermeld dat zij een vergunning nodig hadden voor de B&B, kan niet als een welbewuste standpuntbepaling worden aangemerkt. Gemeentelijke belastingen worden immers door een ander onderdeel van de gemeente geregeld - en met andere motieven - dan ruimtelijke ordeningsvraagstukken (zie ook AbRS 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:229, i.h.b. r.o. 4). Dat het college al enige tijd op de hoogte was van het bestaan van de B&B geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het recht om handhavend op te treden is verwerkt. De verantwoordelijkheid om na te gaan of een B&B op grond van het bestemmingsplan is toegestaan in het tuinhuis rust op verzoekers. Dat zij hebben aangenomen dat het kon, zonder dit te controleren, komt voor hun eigen rekening en risico.
De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
gelijkheidsbeginsel
5.12
Verzoekers doen tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe voeren zij aan dat er tal van B&B’s zijn in Zundert ten aanzien waarvan zij twijfelen of deze voldoen aan de regels. Ter onderbouwing van dit standpunt is bij het bezwaarschrift een lijst van B&B’s in Zundert en omgeving gevoegd.
5.13
De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep van verzoekers op het gelijkheidsbeginsel vooralsnog onvoldoende is gemotiveerd. Zoals ter zitting besproken, is een groot deel van de op de lijst genoemde B&B’s gelegen in het buitengebied en/of in gebied waar een ander bestemmingsplan geldt, zodat reeds om die reden geen sprake is van gelijke gevallen. Voor de overige B&B’s zal in de bezwaarprocedure moeten worden nagegaan of sprake is van gelijke gevallen. Het strekt te ver om dat in het kader van deze voorlopige voorziening nader te beoordelen.
De voorzieningenrechter komt tot de voorlopige conclusie dat ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
6.
Conclusie
6.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 14 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.