ECLI:NL:RBZWB:2021:2407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
12 mei 2021
Zaaknummer
NL19.2789
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met beroep op interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Ghanese nationaliteit, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser stelde dat er een reëel risico bestond dat hij door Italië zou worden uitgezet naar Ghana, in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Hij beroept zich ook op de discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris op grond van artikel 17 van de Dublinverordening en verwijst naar aanhangige prejudiciële vragen.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen. Italië heeft garanties gegeven dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de Europese richtlijnen en dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van réfoulement. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Italië deze verplichtingen niet zal nakomen. De rechtbank oordeelt verder dat de staatssecretaris geen gebruik hoefde te maken van zijn discretionaire bevoegdheid, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de overdracht aan Italië onevenredige hardheid met zich meebrengt.

De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de beantwoording van prejudiciële vragen afgewacht moet worden, omdat dit niet betekent dat hij niet kan worden overgedragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2789

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ghanese nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat. Italië heeft op 11 januari 2019 alsnog het verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat er een reëel risico bestaat dat Italië hem zal uitzetten naar Ghana in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Eiser beroept zich daarnaast op de discretionaire bevoegdheid die verweerder heeft op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Ten slotte verwijst eiser naar aanhangige prejudiciële vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
5. Door middel van het claimakkoord garandeert Italië dat de asielaanvraag van eiser inhoudelijk zal worden behandeld in overeenstemming met de geldende Europese richtlijnen. De garantie dat Italië de asielaanvraag van eiser zal behandelen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod van réfoulement. Eiser maakt niet aannemelijk dat er aanleiding bestaat om aan te nemen dat Italië deze verplichting niet zal nakomen.
6. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt.
7. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder geen gebruik heeft hoeven maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in dit kader enkel gewezen op zijn stelling over indirect réfoulement. Eiser maakt, mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat een overdracht aan Italië getuigt van onevenredige hardheid.
8. Eiser doet een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 22 november 2018 (ECLI:NL:RBOVE:2018:5125). In deze uitspraak wordt de behandeling van de beroepen geschorst in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over de Dublinverordening die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft gesteld in de uitspraken van 27 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2571 en ECLI:NL:RVS:2017:2572). Deze vragen luiden, onder meer, of een vreemdeling alleen in de eerste lidstaat waarin hij een asielaanvraag heeft ingediend een beroep kan doen op de criteria van Hoofdstuk III van de Dublinverordening. Eiser voert aan dat het niet is aangewezen om de beantwoording van deze vragen af te wachten omdat het niet bekend is op welke termijn dit zal gebeuren. Eiser stelt echter dat zijn zaak vergelijkbaar is en dat overdracht aan Italië niet aan de orde kan zijn omdat nu niet vaststaat dat de vragen niet in zijn voordeel zullen worden beantwoord.
9. De rechtbank volgt eiser niet in deze stellingen. De enkele omstandigheden dat er prejudiciële vragen aanhangig zijn en dat de beantwoording daarvan nog onzeker is, maakt niet dat eiser niet kan worden overgedragen. Bovendien heeft hij niet gemotiveerd waarom zijn zaak vergelijkbaar is met de zaak die aanhangig was in de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: