ECLI:NL:RBZWB:2021:2295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_9745
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlaging van bijstandsuitkering wegens niet-nakomen van arbeidsverplichtingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze was met 100% verlaagd voor de duur van één maand, omdat zij haar arbeidsverplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 6 maart 2020 een maatregel opgelegd kreeg, omdat zij een aangeboden baan in de schoonmaak had afgewezen en niet had gesolliciteerd naar algemeen geaccepteerde arbeid. Eiseres voerde aan dat zij lichamelijke klachten had die haar belemmerden in het uitvoeren van het aangeboden werk, maar de rechtbank oordeelde dat zij deze klachten niet voldoende had onderbouwd met medische bewijsstukken. Tijdens de zitting op 26 maart 2021 heeft eiseres verklaard dat de omstandigheden waaronder het werk moest worden verricht te zwaar voor haar waren, maar ook deze stelling werd niet onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel terecht was, omdat eiseres niet had voldaan aan haar sollicitatieplicht en het niet aanvaarden van de aangeboden arbeid verwijtbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en handhaafde de verlaging van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/9745 PW

uitspraak van 7 mei 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 6 maart 2020 (primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een maatregel opgelegd, waarbij vanaf 1 maart 2020 de bijstandsuitkering is verlaagd met 100% voor de duur van één maand.
In het besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 26 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door mr. G.A.A.M. de Kort.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontvangt sinds 6 oktober 2014 algemene bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder. Met ingang van 1 januari 2015 geldt er voor haar geen ontheffing voor de arbeidsverplichtingen meer. Eiseres heeft medio 2018 aangegeven dat zij het aangeboden werk niet kan uitvoeren vanwege duizeligheidsklachten. Eiseres heeft vervolgens geen medewerking verleend aan een medische keuring.
Verweerder heeft eiseres op 30 juli 2019 opgeroepen voor een gesprek over onder meer haar re-integratiemogelijkheden. In de oproep is eiseres verzocht om – als zij meent om medische redenen niet te kunnen werken – daarvan deugdelijke en verifieerbare bewijsstukken mee naar het gesprek te nemen. Verweerder heeft dat verzoek herhaald in de brieven aan eiseres van 6, 13 en 20 augustus 2019 en 9 september 2019.
Op 19 september 2019 heeft het gesprek over de re-integratiemogelijkheden plaatsgevonden.
In de brief van 20 september 2019 heeft verweerder het plan van aanpak aan eiseres bevestigd en haar meegedeeld dat zij zal worden voorgedragen voor een traject bij [naam bedrijf] .
Tijdens een gesprek van 8 oktober 2019 heeft [naam bedrijf] met eiseres afgesproken dat
zij de eerste drie maanden op de inpakafdeling in werk zal gaan opbouwen, om vervolgens over te stappen naar [naam bedrijf] . Na afloop van het gesprek heeft eiseres de stage-overeenkomst ‘werkend re-integreren’ ondertekend. Daarin is vastgelegd dat eiseres over de periode van 14 oktober 2019 tot en met 31 december 2019 werkervaring gaat opdoen met behoud van uitkering.
Bij gelijkluidende besluiten van 9 en 11 oktober 2019 is aan eiseres medegedeeld dat haar bijstandsuitkering ongewijzigd wordt voortgezet, met de verplichting dat zij haar volledige medewerking verleent aan de door haar getekende overeenkomst ‘werkend re-integreren’. Zij is erop gewezen dat het niet nakomen van de verplichtingen uit de overeenkomst gevolgen kan hebben voor haar uitkering.
Bij brief van 11 oktober 2019 heeft verweerder bij eiseres navraag gedaan over haar uitlatingen tijdens het gesprek bij [naam bedrijf] op 8 oktober 2019. Het is verweerder gebleken dat eiseres in dat gesprek te kennen heeft gegeven geen schoonmaakwerk te kunnen verrichten vanwege haar duizeligheidsklachten. Verweerder verzoekt eiseres vóór 1 november 2019 een deugdelijk, verifieerbaar bewijsstuk te overleggen waaruit blijkt dat zij op medische gronden geen schoonmaakwerk kan verrichten. Indien eiseres daar geen gehoor aan geeft, gaat verweerder er vanuit dat eiseres geschikt is voor schoonmaakwerkzaamheden.
Bij brief van dezelfde datum is eiseres nogmaals gewezen op de op haar rustende arbeidsverplichtingen, inhoudende dat zij minimaal twee keer per week dient te solliciteren en hiervan gegevens dient bij te houden.
De stage bij [naam bedrijf] is na 31 december 2019 verlengd. Tijdens een evaluatiegesprek op 4 februari 2020 heeft [naam bedrijf] aan eiseres een betaalde baan bij [naam bedrijf] aangeboden. Dat aanbod heeft eiseres afgewezen onder de mededeling dat zij duizelig wordt van schoonmaakwerk.
Bij brief van 10 februari 2020 heeft verweerder eiseres opgeroepen voor een gesprek over de re-integratiemogelijkheden en beoordeling van de verrichte sollicitatieactiviteiten. Zij is verzocht daarbij bewijsstukken mee te brengen van al haar sollicitaties over de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020.
Eiseres is zonder de verzochte bewijsstukken op het gesprek verschenen. Blijkens het opgestelde verslag van dat gesprek is besproken dat eiseres niet heeft gesolliciteerd over de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020 en dat zij zich nog altijd op het standpunt stelt geen schoonmaakwerk te kunnen doen, omdat zij daar duizelig van wordt. Ook heeft eiseres verklaard dat noch de huisarts, noch de psychiater bereid zijn iets op schrift te stellen.
Bij brief van 14 februari 2020 is eiseres verzocht om vóór 28 februari 2020 bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij (1) vanwege haar gestelde medische problematiek geen werkzaamheden kan verrichten in de schoonmaak en (2) dat zij vanwege de door haar gestelde psychische problemen sinds oktober 2019 niet zou kunnen solliciteren. Dit laatste kan eiseres aantonen door middel van een brief van haar psychiater. Eiseres heeft de verzochte bewijsstukken niet overgelegd.
In het besluit van 6 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres, bij wijze van maatregel, over de maand maart 2020 volledig gekort, omdat eiseres algemeen geaccepteerde arbeid heeft afgewezen en zij onvoldoende geprobeerd heeft algemeen geaccepteerde arbeid te vinden. Eiseres heeft op 4 februari 2020 werk aangeboden gekregen door [naam bedrijf] . Eiseres heeft dit aanbod afgeslagen. Dat zij niet in staat zou zijn schoonmaakwerk te verrichten, heeft zij niet onderbouwd met (medische) stukken. Over de periode van oktober 2019 tot en met januari 2020 heeft eiseres in het geheel niet gesolliciteerd. Dat eiseres van haar psychiater niet zou mogen solliciteren, heeft zij niet onderbouwd met stukken. De gedragingen kunnen haar dan ook worden verweten.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Op 16 september 2020 vond de hoorzitting plaats.
In het besluit van 12 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard en de verlaging van de uitkering over maart 2020 ongewijzigd in stand gehouden.
Geschil
2. In geschil is of verweerder op goede gronden de uitkering van eiseres bij wijze van maatregel met 100% heeft verlaagd, omdat zij de op haar rustende arbeidsverplichtingen niet is nagekomen.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat zij op de inpakafdeling bij [naam bedrijf] werkte toen haar door [naam bedrijf] een baan werd aangeboden in schoonmaakwerk. Eiseres stelt dat zij onder meer lichamelijke klachten ervaart, die daaraan in de weg staan. Daarom wilde zij het inpakwerk blijven doen. Vervolgens heeft [naam bedrijf] de stage op de inpakafdeling beëindigd. Eiseres stelt dat het aangeboden schoonmaakwerk niet passend was en dat haar geen verwijt gemaakt kan worden van het voortijdig eindigen van de stage. Verder is het bestreden besluit, volgens eiseres, onzorgvuldig genomen en onvoldoende gemotiveerd.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiseres aangevoerd dat schoonmaakwerk op zichzelf geen probleem is, maar dat de omstandigheden, waaronder het werk bij [naam bedrijf] verricht moest worden, voor haar te zwaar zijn. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij naar vermogen heeft geprobeerd om aan het werk te komen. Zo heeft zij eerder aangegeven als kapster, medewerker catering of als gastvrouw te willen werken. Zij voert aan dat zij hulp aan verweerder heeft gevraagd, maar daarin niet tegemoet gekomen wordt. Inmiddels heeft zij wel gesolliciteerd naar de functie van gastvrouw in het ziekenhuis, maar daarvoor is zij nog niet opgeroepen.

Wettelijk kader

4. De relevante regels, die gelden voor het verlagen van een uitkering bij het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. Het opleggen van een maatregel is een voor eiseres belastend besluit. De bewijslast dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan, rust op verweerder.
De opgelegde verlaging van de bijstand (de maatregel) is gebaseerd op twee verwijten van verweerder aan eiseres, namelijk het schenden van de sollicitatieverplichtingen en het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.
5.1
Sollicitatieplicht
Verweerder heeft aan eiseres de verplichting opgelegd om wekelijks tenminste twee keer te solliciteren. Niet in geschil is dat op de door eiseres bij verweerder ingediende rechtmatigheidsonderzoeksformulieren over oktober 2019 tot en met januari 2021 geen sollicitaties zijn opgegeven.
Eiseres voert aan dat zij in de betreffende periode naar vermogen heeft gesolliciteerd. Welke sollicitatie-activiteiten zij ondernomen heeft, is door eiseres echter niet aannemelijk gemaakt. De tijdens de mondelinge behandeling aangegeven wens om als kapster te werken, is volgens het dossier al in 2018 door eiseres naar voren gebracht. Destijds is het niet tot een start van de opleiding gekomen. Er is geen sprake van een sollicitatie. De wens om te werken als medewerker catering of als gastvrouw is door eiseres aangegeven tijdens het gesprek van 19 september 2019 met verweerder. Ook dit betreft geen concrete sollicitatie. De rechtbank concludeert dan ook dat verweerder terecht stelt dat eiseres niet heeft voldaan aan de op haar rustende sollicitatieplicht.
De sollicitatieplicht is één van de verplichtingen van eiseres onder artikel 9, eerste lid, sub a van de Participatiewet. Indien deze verplichting niet wordt nagekomen, geldt dat verweerder een maatregel moet opleggen. Volgens artikel 18, lid 2, van de Participatiewet moet bij het opleggen van de maatregel de in artikel 8, lid 1, sub a van de Participatiewet bedoelde verordening in acht worden genomen [1] . De betreffende verordening is hier de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ van 17 maart 2016 (verder te noemen: Afstemmingsverordening). Artikel 8 lid 3 sub a van de Afstemmingsverordening kwalificeert het niet naar vermogen proberen algemene geaccepteerde arbeid te verkrijgen als een gedraging van de derde categorie. De hierbij behorende maatregel is een verlaging van de uitkering met 100% gedurende een maand [2] .
5.2
Niet aanvaarden algemeen geaccepteerde arbeid
Eiseres was vanaf 14 oktober 2019 tot 4 februari 2021 werkzaam via een voorziening gericht op arbeidsinschakeling bij [naam bedrijf] . Op 4 februari 2020 is eiseres door [naam bedrijf] een betaalde baan aangeboden, namelijk werk als schoonmaker. De rechtbank acht schoonmaakwerk algemeen geaccepteerde arbeid. Niet in geschil is dat eiseres deze baan niet heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres niet heeft voldaan aan de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.
Als de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden voor de eerste keer wordt geschonden, verlaagt verweerder de bijstand volgens het vijfde lid van artikel 18 van de Participatiewet met 100% gedurende de hiervoor in de Afstemmingsverordening genoemde periode. Aan artikel 18, lid 5, van de Participatiewet is toepassing gegeven in artikel 11 van de Afstemmingsverordening. De duur van de maatregel bedraagt een maand.
5.3
Bewijslast en afstemming
Gelet op het voorgaande was verweerder dan ook gehouden de bijstand van eiseres te verlagen. Dit is slechts dan anders indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] rust de bewijslast van feiten en omstandigheden voor het oordeel dat betrokkene geen enkel verwijt treft, op eiseres. Dit vloeit voort uit het uitzonderingskarakter van artikel 18, negende lid van de Participatiewet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Eiseres heeft in dit kader enerzijds aangevoerd dat zij niet mag solliciteren van haar psychiater en anderzijds dat het aangeboden werk niet passend was vanwege haar duizeligheidsklachten.
Eiseres heeft deze stellingen echter niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Dit ondanks dat eiseres hiervoor wel tot 28 februari 2020 in de gelegenheid was. Voor wat betreft de gestelde duizeligheidsklachten is eiseres, voorafgaand aan de brief van 14 februari 2020, al vijf keer eerder door verweerder specifiek in de gelegenheid gesteld om de betreffende bewijsstukken in te dienen. Indien eiseres heeft bedoeld om een verzoek te doen om (gedeeltelijke) vrijstelling van de arbeidsverplichtingen vanwege gestelde arbeidsongeschiktheid, dan rust de bewijslijst daarvan op eiseres. Op basis van een niet onderbouwde stelling dat zij niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen, was verweerder niet gehouden een medisch onderzoek te laten verrichten. Eiseres moet eerst een begin van bewijs leveren dat zij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt [4] . Eiseres heeft dit niet gedaan en dat komt voor haar rekening en risico.
5.4
Dit leidt tot de conclusie dat zowel het niet solliciteren als het niet aanvaarden van de aangeboden baan verwijtbaar is. De uitzonderingsgrond voor het opleggen van een maatregel – namelijk dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt [5] - doet zich hier niet voor. De maatregel wordt verder afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid, de omstandigheden waarin eiseres verkeert [6] . Dringende redenen zijn door eiseres niet aangevoerd en zijn de rechtbank – evenals bijzondere omstandigheden – ook niet gebleken. De opgelegde maatregel blijft dan ook in stand.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 7 mei 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 8, lid 1, sub a, van de Participatiewet:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot: a. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid en de periode van de verlaging van de bijstand, bedoeld in artikel 18, vijfde en zesde lid;
Artikel 9, lid 1, sub a, van de Participatiewet: De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht: a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, […]te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, […];
Artikel 18, lid 1, 2, 4 (sub a), 5, 9 en 10, van de Participatiewet: 1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende; 2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, […]; 4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen: a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. […]; 9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; 10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken;
Artikel 2 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ: 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college […] verplichtingen in de Participatiewet […] niet of onvoldoende nakomt, leidt dit tot een verlaging als vastgelegd in deze verordening; 2. Het college stemt de verlaging af op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging valt te verwijten en de omstandigheden waarin hij of zij verkeert;
Artikel 5 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ: Het college ziet af van een verlaging als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of als er sprake is van een dringende reden;
Artikel 8, lid 3, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ:
Het college onderscheidt de volgende categorieën van gedragingen die ertoe leiden dat de
belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid niet verkrijgt of die gelijk staan aan het
niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als genoemd in de artikelen 9, 9a en 55
van de Participatiewet:
3. derde categorie:
a. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
Artikel 10, lid 3, van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ: De verlaging bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 en 9 bedraagt: 3. 100 procent van de bijstandsnorm voor een maand bij gedragingen van de derde
categorie;
Artikel 11 van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ: Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de
bijstandsnorm voor een maand;

Voetnoten

2.Artikel 10, sub c, Afstemmingsverordening.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:343.
4.CRvB 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639.
5.Artikel 5 Afstemmingsverordening en artikel 18, lid 9, van de Participatiewet.
6.Artikel 2, lid 2, Afstemmingsverordening.