ECLI:NL:RBZWB:2021:2282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
7 mei 2021
Zaaknummer
02/123605-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutels door persoonlijk begeleidster van kwetsbaar slachtoffer

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 mei 2021, stond een verdachte terecht die als persoonlijk begeleidster van een kwetsbaar slachtoffer, dat het syndroom van Down heeft, gedurende een periode van bijna zes jaar meer dan € 36.000,- had verduisterd. De verdachte had toegang tot de bankrekeningen van het slachtoffer door het gebruik van pinpassen en pincodes, die zij zonder toestemming gebruikte voor persoonlijke uitgaven. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van verduistering in dienstbetrekking, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet uit hoofde van haar dienstverband toegang had tot de bankrekeningen. De rechtbank achtte het subsidiair tenlastegelegde feit van diefstal met valse sleutels wel bewezen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte € 35.475,23 had gestolen. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis, en verplichtte de verdachte tot betaling van € 29.675,73 aan het slachtoffer. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering wegens een ontbrekende handtekening.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/123605-20
vonnis van de meervoudige kamer van 6 mei 2021
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1956 te [geboorte plaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 april 2021, waarbij de officier van justitie, mr. I.M.H. Masselink, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte tussen 1 januari 2011 en 7 november 2016 tijdens haar werk ruim € 36.000,- heeft verduisterd of gestolen door onbevoegd gebruik te maken van de pinpassen van het slachtoffer.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Verdachte was persoonlijk begeleidster van het slachtoffer, maar had niet uit hoofde van die dienstbetrekking de beschikking over de pinpas van het slachtoffer en het uiteindelijke geldbedrag. De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde feit wel bewezen, namelijk diefstal met valse sleutels van een geldbedrag van € 36.299,92. De officier van justitie gaat daarbij uit van de berekening van de politie, omdat verdachte onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door haar overgeschreven en gepinde geld - met uitzondering van een relatief gering bedrag - daadwerkelijk naar het slachtoffer is gegaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de hoogte van het tenlastegelegde geldbedrag. De verdediging bepleit dat op dat bedrag een bedrag van € 824,69 in mindering moet worden gebracht. Verdachte heeft geld tot dat bedrag namelijk aantoonbaar besteed aan het slachtoffer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte in de tenlastegelegde periode in dienst was bij [bedrijfsnaam] en werkzaam was als persoonlijk begeleidster van het slachtoffer. Vast is komen te staan dat verdachte toegang had tot beide bankrekeningen van het slachtoffer, omdat zij beschikte over de bijbehorende bankpassen en pincodes. Verdachte heeft zonder toestemming vanaf de bankrekening van het slachtoffer directe overboekingen gedaan naar haar eigen bankrekening. Ook heeft zij zonder toestemming vanaf de bankrekeningen van het slachtoffer contant geld opgenomen en heeft zij meerdere keren, onder andere bij een tankstation in Tilburg, met de bankpas van het slachtoffer betaald. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich met deze gedragingen schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat daarvan geen sprake is. Verdachte had weliswaar toegang tot de bankrekeningen van het slachtoffer, maar deze toegang had zij niet uit hoofde van haar dienstverband of een andere rechtsverhouding. De rechtbank acht daarom het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde feit wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank honoreert daarbij het verweer van de verdediging over de hoogte van het gestolen geldbedrag, waardoor zij uitgaat van een gestolen geldbedrag van € 35.475,23.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op tijdstippen, in de periode van 01 januari 2011 tot en met 07 november 2016 te Tilburg, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 35.475,23 euro, toebehorende aan [slachtoffer] , waarbij verdachte het weg te nemen goed onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten: het valselijk gebruik van meerdere pinpassen met bijbehorende pincodes en een identifier (van genoemde [slachtoffer] en zonder instemming en medeweten van genoemde [slachtoffer] ).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat sprake is van een ernstig feit. Verdachte heeft gedurende een lange periode telkens misbruik gemaakt van het kwetsbare slachtoffer, van wie zij het vertrouwen had gekregen. Zij is daarbij berekenend te werk gegaan. Gelet op het tijdsverloop vindt de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend. Met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het voor verdachte bovendien lastiger worden de schade terug te betalen. Om de ernst van het feit te benadrukken, vindt de officier van justitie een voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Zij vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen berechting had moeten plaatsvinden. Daarmee heeft de officier van justitie onvoldoende rekening gehouden in haar eis. Daarnaast vraagt de verdediging om rekening te houden met de proceshouding van verdachte en geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De aard en ernst van het feit
De rechtbank oordeelt dat sprake is van een ernstig en brutaal feit. Het slachtoffer heeft het syndroom van Down en woont op een speciale woongroep. Verdachte was haar persoonlijk begeleidster. In die hoedanigheid was het slachtoffer geheel aan de zorg van verdachte toevertrouwd. Verdachte heeft zich jarenlang keer op keer schuldig gemaakt aan diefstal van dit kwetsbare slachtoffer, dat juist haar bescherming behoefde. In totaal heeft verdachte daarbij ruim € 36.000,= buitgemaakt. De manier waarop verdachte te werk ging, is berekenend. Zij hield de rekening van het slachtoffer in de gaten en maakte op die momenten dat er afschrijvingen zouden gaan plaatsvinden net voldoende geld over om die betalingen mogelijk te maken. De rechtbank gaat er vanuit dat verdachte die werkwijze hanteerde om te voorkomen dat de diefstallen zouden worden ontdekt. De diefstallen zijn niet door toedoen van verdachte gestopt: toen zij ziek werd, hebben anderen de onttrekkingen van de rekeningen van het slachtoffer ontdekt. Verdachte is er dus niet uit zichzelf mee gestopt en heeft aanvankelijk, toen zij door haar werkgever met haar handelen werd geconfronteerd de diefstallen ontkend.
Verdachte heeft er blijk van gegeven weinig respect te hebben voor de eigendommen van anderen en zij heeft voor forse schade gezorgd. Verdachte heeft hierbij kennelijk niet stilgestaan en enkel oog gehad voor haar eigen belang. Zij heeft niet alleen het vertrouwen van het slachtoffer en haar familie geschaad, maar ook het vertrouwen dat de maatschappij in zijn algemeenheid in zorgverleners moet kunnen hebben.
6.3.2
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat zij niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Reclasseringsadvies
De rechtbank houdt ook rekening met het reclasseringsadvies dat over verdachte is opgemaakt op 13 april 2021. In dit rapport komt onder meer naar voren dat verdachte financiële problemen had en zij door haar ontslag nu een bijstandsuitkering ontvangt. Inmiddels zijn de grootste financiële problemen opgelost. Verdachte wil de schade aan het slachtoffer vergoeden door het gestolen geldbedrag terug te betalen. De kans op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Verdachte is in staat een taakstraf uit te voeren als rekening wordt gehouden met haar lichamelijke klachten.
6.3.3
De straf
Formeel is geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, nu er geen twee jaren zijn verstreken nadat aan verdachte is kennisgegeven dat strafvervolging zal worden ingesteld. Wel houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop tussen de aangifte en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak, dat niet te wijten is aan verdachte. Bij een eerdere berechting had oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank oplegging van een forse taakstraf passend en geboden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een taakstraf van 200 uur, bij niet-uitvoering daarvan te vervangen door 100 uur hechtenis, moet worden opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een voorwaardelijk straf op te leggen: verdachte is na ontdekking van de onderhavige feiten niet meer met justitie is aanraking gekomen. Daarbij komt dat het plegen van de diefstallen enkel kon plaatsvinden doordat verdachte zich als persoonlijk begeleider toegang had verschaft tot de bankpas en daarbij behorende codes, terwijl zij na en vanwege dit feit is ontslagen. Gelet op haar leeftijd is het niet aannemelijk dat verdachte nogmaals in een vergelijkbare positie zal komen te verkeren.

7.De benadeelde partij

Door [naam] is namens de benadeelde partij [slachtoffer] een schadevergoeding gevorderd van € 20.000,-.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu een handtekening onder de machtiging ontbreekt en niet op andere wijze blijkt dat [naam] bevoegd is tot het indienen van de vordering namens het slachtoffer. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Vaststaat dat door het bewezenverklaarde feit aan het slachtoffer schade is toegebracht, waarvoor verdachte jegens genoemd slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat verdachte € 35.475,23 heeft gestolen van het slachtoffer. De voormalige werkgever van verdachte heeft daarvan
5.799,50 aan het slachtoffer vergoed. Er resteert nog een schade van € 29.675,73. Voor dat bedrag zal de rechtbank aan verdachte derhalve wel de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van voormeld geldbedrag ten behoeve van voornoemd slachtoffer. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
subsidiair
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 uur;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 29.675,73 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] ;
- beveelt dat gijzeling voor de duur van 183 dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. Broeders, voorzitter, mrs. J.C.A.M. Los en M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Hoskam, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 6 mei 2021.