ECLI:NL:RBZWB:2021:2231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 20_303 en 20_5994
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en terugvordering voorschotten op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had aanvragen ingediend voor bijstandsuitkeringen op grond van de Participatiewet, welke door het college waren afgewezen. De rechtbank heeft de procedure in twee zaken behandeld: zaak 20/303 PW, waarin de aanvraag om bijstandsuitkering werd afgewezen, en zaak 20/5994 PW, waarin het college voorschotten had teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het college de afwijzing van de aanvraag om bijstandsuitkering niet kon handhaven, omdat eiser onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van eiser, die hij als zanger had verricht, niet als op geld waardeerbaar konden worden aangemerkt, gezien de aard van de optredens en het gebrek aan bewijs van inkomsten. Hierdoor werd het beroep in zaak 20/303 PW gegrond verklaard. Aangezien de afwijzing van de aanvraag niet in stand kon blijven, werd ook de terugvordering van de voorschotten in zaak 20/5994 PW gegrond verklaard. De rechtbank droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/303 PW, 20/5994 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd, advocaat te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

Zaak 20/303 PW
In het besluit van 17 oktober 2019 (primair besluit 1) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser zijn hoofdverblijf in [plaatsnaam] of in Nederland heeft.
In het besluit van 6 januari 2020 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 1, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard. Deze wijziging houdt in dat aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag wordt gelegd dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat eiser onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn op geld waardeerbare activiteiten.
Zaak 20/5994 PW
In het besluit van 16 januari 2020 (primair besluit 2) heeft het college de aan eiser verstrekte voorschotten teruggevorderd tot een bedrag van € 1.664,17, omdat eiser geen recht op bijstandsuitkering had in de periode waarover de voorschotten waren verstrekt.
In het besluit van 5 maart 2020 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar van eiser tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 19 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.R. Waaijer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser staat sinds 17 april 2019 ingeschreven op het adres van de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente [plaatsnaam] . Nadat een eerdere bijstandsuitkering van eiser door het college per 31 mei 2019 was ingetrokken en een eerdere aanvraag van juli 2019 om een nieuwe bijstandsuitkering was afgewezen, heeft eiser zich op 3 september 2019 (opnieuw) gemeld bij het college om een dak- en thuislozenuitkering op grond van de Participatiewet aan te vragen.
Bij brief van 12 september 2019 heeft het college eiser verzocht uiterlijk 26 september 2019 gegevens te verstrekken, waaronder financiële gegevens en verklaringen over zijn verblijf.
Bij brief van 26 september 2019 heeft het college eiser verzocht uiterlijk 3 oktober 2019 de nog ontbrekende stukken uit de brief van 12 september 2019 te verstrekken. Daarop heeft eiser verschillende gegevens overgelegd, waaronder bankafschriften en verklaringen.
Op 15 oktober 2019 heeft het college met eiser een gesprek gevoerd over zijn aanvraag, waarbij eiser een verklaring heeft afgelegd over zijn financiële situatie en zijn woon- en verblijfssituatie. Tevens heeft hij een kopie legitimatiebewijs verstrekt en heeft hij bankafschriften getoond.
Het college heeft de onderzoeksresultaten neergelegd in het rapport van 15 oktober 2019. Vervolgens is primair besluit 1 genomen, waarin eisers aanvraag is afgewezen, omdat niet was gebleken dat hij zijn hoofdverblijf in [plaatsnaam] of Nederland had.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij deze rechtbank. Op 3 december 2019 vond de zitting plaats.
Bij brief van 4 december 2019 heeft het college eiser gevraagd om uiterlijk 9 december 2019 objectieve en verifieerbare boekhouding/administratie vanaf 1 juli 2019 tot en met
4 december 2019 van al zijn op geld waardeerbare activiteiten in de entertainment industrie te verstrekken. Daarop heeft eiser het college bij e-mailbericht van diezelfde datum laten weten dat er geen activiteiten zijn geweest sinds 2013, behoudens twee gratis optredens, dus dat er geen boekhouding is.
Bij uitspraak van 17 december 2019 (zaaknummer BRE 19/5479 PW VV) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, in die zin dat aan eiser voorschotten werden toegekend naar de norm voor een dak- en thuisloze, met ingang van 28 oktober 2019 tot de datum van de beslissing op bezwaar.
Het college heeft bij bestreden besluit 1 eisers bezwaar tegen primair besluit 1, onder wijziging van de motivering, ongegrond verklaard.
Vervolgens heeft het college primair besluit 2 genomen, waarin de aan eiser verstrekte voorschotten tot een bedrag van € 1.664,17 is teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Het college heeft bij bestreden besluit 2 eisers bezwaar tegen primair besluit 2 ongegrond verklaard.
2.
Geschil
In geschil is of het college terecht de afwijzing van eisers aanvraag om een bijstandsuitkering en de terugvordering van aan eiser verstrekte voorschotten op grond van de Participatiewet heeft gehandhaafd.
3.
Beroepsgronden
In zaak 20/303 PW stelt eiser zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen. Hij voert aan dat geen sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Ook stelt hij dat nader onderzoek diende te worden verricht naar de gemiddelde waarde van een optreden, zodat het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld.
In zaak 20/5994 PW heeft eiser zijn gronden van zaak 20/303 PW herhaald en stelt hij dat om die redenen de voorschotten ten onrechte zijn teruggevorderd. Er zijn dringende financiële redenen om niet tot terugvordering over te gaan.
4.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage.
5.
Beoordeling
Afwijzing aanvraag
5.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 3 september 2019, de datum van eisers melding, tot en met 17 oktober 2019, de datum van het primaire besluit.
5.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3390).
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de zangoptredens. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of, ondanks deze schending, eisers recht op bijstand kan worden vastgesteld en of sprake is van op geld waardeerbare werkzaamheden.
5.3.1.
Eiser stelt dat zijn aanvraag ten onrechte is afgewezen, omdat zijn recht op bijstand kan worden vastgesteld en hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Hij voert aan dat geen sprake is van op geld waardeerbare activiteiten, dat zijn Facebook-profiel een subjectief en niet correct beeld van de werkelijkheid geeft, dat hij aan het produceren van muziek niet toekomt, dat hij niets verdient met zijn optredens en dat geen sprake is van een nieuwe single en boekingen. Eiser zingt enkel hobbymatig. Ook verwijst hij naar de verklaringen van [naam bevriende zanger ] en [naam zaakvoerder] over zijn activiteiten. Eiser stelt dat nader onderzoek diende te worden verricht naar de gemiddelde waarde van een optreden, zodat het recht op bijstand (schattenderwijs) kon worden vastgesteld (zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852).
5.3.2.
Het college stelt dat het bestreden besluit, onder wijziging van de motivering, stand kan houden, omdat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie om zijn recht op bijstand (schattenderwijs) vast te kunnen stellen. Op grond van het internetonderzoek mocht het college aannemen dat eiser (in ieder geval) als zanger actief was en dat hierdoor sprake was van op geld waardeerbare activiteiten. Ook blijkt sprake van promotieactiviteiten. Eiser heeft het tegendeel niet aangetoond, omdat hij geen boekhouding of administratie heeft overgelegd waaruit de omvang van zijn activiteiten blijkt. Volgens vaste rechtspraak is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten van belang voor de verlening van bijstand, ook al zou eiser geen geld verdienen met de activiteiten of hij slechts hobbymatig zou zingen. Bovendien was eiser jarenlang professioneel actief in de muziekwereld, zodat het hobbymatig karakter niet aannemelijk is nu.
5.4
De rechtbank overweegt dat onder op geld waardeerbare werkzaamheden kan worden verstaan elke vorm van productieve arbeid die in het maatschappelijk verkeer een economische waarde vertegenwoordigt. Het gaat om activiteiten waarvoor in het maatschappelijk verkeer doorgaans een beloning wordt ontvangen of kan worden bedongen. Het verrichten van deze werkzaamheden als hobby, als therapie of op basis van een medisch advies, doet er op zichzelf niet aan af dat de arbeid op geld waardeerbaar is. Volgens vaste rechtspraak is namelijk niet van belang met welke intentie de activiteiten worden verricht en omdat onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten voor de bijstand geen relevant onderscheid is, indien uit die activiteiten inkomsten worden ontvangen of kunnen worden ontvangen (CRvB 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1758). Van betekenis is ook dat voor verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
5.5.
Uit het dossier blijkt dat eiser in het verleden actief is geweest als zanger/entertainer en daarmee geld heeft verdiend. Jaren geleden is de zangcarrière van eiser door omstandigheden in zijn persoonlijk leven stil komen te liggen en is hij dakloos geraakt. Het bedrijf van eiser, [naam bedrijf] , is op 6 september 2010 al uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In de periode onmiddellijk voorafgaand aan of in de periode na de aanvraag om bijstand heeft eiser twee optredens gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat eiser in deze periode meer optredens zou hebben gehad. Eiser heeft weliswaar berichten op Facebook geplaatst waarin hij schreef optredens te hebben gehad, maar daaraan heeft eiser de uitleg gegeven dat die berichten een soort marketingtruc waren. Hij pretendeerde, al dan niet met foto’s of filmpjes van oude optredens, dat hij optredens had of nieuwe nummers had geproduceerd om zijn zang-/entertaincarrière nieuw leven in te blazen. In werkelijkheid was hij echter jaren afwezig als zanger/entertainer door zijn persoonlijke situatie. Deze uitleg van eiser komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor, te meer nu het college zelf ook in zijn internetonderzoek heeft geconstateerd dat één van de foto’s die eiser begin september 2019 op Facebook heeft geplaatst mogelijk van eerdere datum is. Daarop was immers kerstversiering te zien, terwijl de foto buiten de kerstperiode door eiser is geplaatst. Bovendien volgt uit de verklaring van [naam zaakvoerder] , zaakvoerder van boekingsbureau Bluejeans-bookings, van 7 december 2019 dat het boekingsbureau vanaf 2016 op geen enkele wijze gebruik heeft gemaakt van de diensten van eiser.
5.6
Eiser heeft op 15 oktober 2019 verklaard dat hij slechts twee optredens heeft gehad, waarvoor hij niet betaald heeft gekregen; een cd-presentatie van bevriende zanger [naam bevriende zanger ] op 1 oktober 2019 in Prinsenbeek en een benefietconcert voor een stichting van [naam betrokkenen] op 20 september 2019. Uit de verklaring van [naam bevriende zanger ] van 5 december 2019 volgt dat eiser zich kosteloos heeft gepromoot op zijn cd-presentatie in Prinsenbeek en dat het gebruikelijk is dat artiesten zonder vergoeding optreden op een cd-presentatie. Ter zitting is namens eiser nog opgemerkt dat voor een optreden voor het goede doel op een benefietconcert sowieso niet betaald wordt. Tevens is uit de onderzoeksgegevens (zoals bankafschriften) niet gebleken van inkomsten die verband houden met activiteiten als zanger/entertainer.
5.7
De rechtbank overweegt dat – gelet op de bijzondere aard (een benefietconcert voor het goede doel en een cd-presentatie van een vriend), de beperkte omvang en duur van de optredens – deze niet kunnen worden aangemerkt als op geld waardeerbare activiteiten op muzikaal gebied. Mede gelet op de toelichting die ter zitting is gegeven, is namelijk niet gebleken dat eiser geld had kunnen vragen voor de activiteiten als zanger/entertainer, waardoor ook geen sprake is van inkomen waarover hij had kunnen beschikken. Hoewel eiser de twee hiervoor beschreven optredens had moeten melden bij het college, kan zijn recht op bijstand wel worden vastgesteld op basis van het dossier. Dit leidt dan ook tot een gegrond beroep in de zaak 20/303 PW.
Terugvordering voorschotten
Nu het besluit tot afwijzing van eisers aanvraag om bijstand niet in stand kan blijven, is daarmee tevens de grondslag aan de terugvordering van de voorschotten komen te ontvallen. Dit leidt tot een gegrond beroep in de zaak 20/4994 PW.
6.
Proceskosten en griffierecht
6.1.
Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6.2.
Tevens veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank per zaaknummer vast op € 1.603,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1), dus € 3.204,- in totaal.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 96,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.204,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Artikel 17, tweede lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende het college desgevraagd de medewerking verleent die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. (…)
Artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder d, van de Participatiewet bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voorzover de bijstand ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet bepaalt dat, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.