ECLI:NL:RBZWB:2021:2209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over bijstandsuitkering en afstemming op persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van [plaatsnaam 1], en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (verweerder). Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op basis van de Participatiewet, welke door Orionis was toegekend met ingang van 5 september 2019. Echter, Orionis besloot om een bedrag van € 27,28 per maand in te houden op de uitkering vanwege een terugbetaling van een vordering. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de ingangsdatum van de uitkering eerder had moeten zijn en dat de afstemming van de uitkering op zijn persoonlijke situatie niet gerechtvaardigd was.

Tijdens de zitting op 3 maart 2021 werd het beroep besproken, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde alsook een vertegenwoordiger van Orionis aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd. Eiser trok zijn beroep in voor zover het de ingangsdatum van de uitkering betrof, omdat Orionis inmiddels had besloten de uitkering met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 23 juli 2019.

De rechtbank oordeelde dat de afstemming van de bijstandsuitkering door Orionis niet terecht was. Orionis had niet aangetoond dat er sprake was van een zeer bijzondere situatie die een verlaging van de bijstandsuitkering rechtvaardigde. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde de bijstandsuitkering naar de volledige norm. Tevens werd Orionis veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5009 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 september 2019 (primair besluit) heeft Orionis eiser een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toegekend met ingang van 5 september 2019 ter hoogte van € 895,42 per maand (inclusief vakantietoeslag). Orionis heeft besloten op de uitkering met ingang van 1 oktober 2019 een bedrag van € 27,28 per maand in te houden in verband met de terugbetaling van een vordering.
In het besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 3 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en mr. N.M. Feijtel namens Orionis.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten
Op 30 juli 2019 heeft eiser zich gemeld bij Orionis voor een bijstandsuitkering met als gewenste ingangsdatum 23 juli 2019. Naar aanleiding van die melding heeft Orionis eiser uitgenodigd voor een gesprek op 31 juli 2019. Deze afspraak heeft eiser afgezegd. Eiser is verzocht zelf contact op te nemen met medewerker [naam medewerker] om een nieuwe afspraak te maken. Eiser heeft geen contact opgenomen. Bij brief van 13 augustus 2019 heeft Orionis eiser opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 20 augustus 2019. Ook deze afspraak heeft eiser afgezegd. Op 26 augustus 2019 is eiser nogmaals uitgenodigd voor een gesprek op 5 september 2019 waar hij is verschenen en onder andere heeft verklaard dat hij van vrijdag tot maandag (drie dagen per week) bij zijn vriendin in [plaatsnaam 2] verblijft en dan geen kosten voor levensonderhoud heeft. Op 9 september 2019 heeft Orionis het aanvraagformulier van eiser ontvangen. Vervolgens heeft Orionis het primaire besluit genomen dat in bezwaar is gehandhaafd.
2.
Het bestreden besluit.
Orionis stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat eiser zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk na de melding heeft ingediend en dat dit hem is te verwijten. Daarom heeft Orionis besloten de uitkering in te laten gaan op 5 september 2019. Orionis stelt verder, in afwijking van het advies van de bezwaarschriftencommissie Orionis Walcheren, dat de uitkering terecht is afgestemd op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet op grond van eisers bijzondere situatie, namelijk het feit dat hij drie dagen per week kosteloos bij zijn vriendin verblijft en daardoor lagere bestaanskosten heeft in die zin dat hij gratis maaltijden krijgt en daardoor substantieel bespaart op de kosten van voeding. Orionis hanteert daarbij de Nibudnormen en brengt per dag € 6,42 (totaal € 83,46 per maand, naar beneden afgerond op € 80,- per maand) op eisers uitkeringsnorm in mindering. Ten slotte stelt Orionis dat eiser voldoende financiële ruimte heeft om € 27,28 per maand op zijn uitkering in te houden vanwege een schuld nu rekening is gehouden met een beslagvrije ruimte van 3% van zijn uitkering.
3.
Standpunt eiser.
Eiser voert ter aanvulling van de eerder ingediende bezwaargronden aan dat Orionis zijn uitkering moet laten ingaan op de dag van melding. Ter onderbouwing daarvan heeft eiser een emailbericht ingeleverd van zijn persoonlijk begeleider waaruit volgens hem blijkt dat wel degelijk is gereageerd om een nieuwe afspraak te maken. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat individuele afstemming slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan plaatsvinden en dat Orionis niet heeft gemotiveerd dat daarvan in zijn geval sprake is. Orionis heeft niet aangetoond dat eiser dagelijks een maaltijd van € 6,42 gebruikt. Volgens eiser bieden de Nibudnormen geen maatwerk, temeer nu eiser zeer sober leeft. Ook wijst eiser erop dat hij reiskosten moet maken om de besparing te kunnen krijgen.
4.
Beoordeling van de rechtbank.
4.1.
Ingangsdatum.
Ter zitting heeft eiser meegedeeld dat hij het beroep voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de uitkering intrekt omdat Orionis inmiddels aan zijn bezwaar is tegemoet gekomen en de uitkering heeft toegekend met ingang van 23 juli 2019.
4.2.
Afstemming.
Ter zitting is door Orionis nader toegelicht dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt dat sprake is van een besparing op voeding die periodiek en structureel plaatsvindt. Op grond daarvan heeft afstemming plaatsgevonden met toepassing van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet is het college gehouden om de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. Deze bepaling geeft inhoud aan één van de uitgangspunten van de Participatiewet, te weten dat de bijstand wordt afgestemd op de feitelijke behoeften in het individuele geval. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor een dergelijke individuele afstemming in de vorm van een verlaging slechts plaats in zeer bijzondere situaties (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1234). Het ligt op de weg van Orionis om aannemelijk te maken dat in eisers geval sprake is van een dergelijke zeer bijzondere situatie.
De omstandigheid dat eiser drie dagen per week bij zijn vriendin in [plaatsnaam 2] mag mee eten is naar het oordeel van de rechtbank geen zeer bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser om de besparing op voeding te kunnen realiseren ook (reis) kosten moet maken. Ten onrechte heeft Orionis hier geen rekening mee gehouden. Nu bovendien sprake is van een maandelijkse vaste verlaging van eisers bijstandsnorm wordt eiser, ook als hij om hem moverende redenen niet naar [plaatsnaam 2] afreist of ter plekke niet mee kan eten, geconfronteerd met een lagere uitkering terwijl er dan geen besparing is. Het standpunt van Orionis dat eiser dat in een dergelijk geval bij Orionis kan melden, leidt de rechtbank niet tot een andersluidend oordeel omdat een correctie op dit punt, voor zover mogelijk, altijd achteraf zal plaatsvinden en eiser daardoor in de betreffende maand niet gecompenseerd wordt.
De rechtbank wijst er tenslotte op dat de bijstandsuitkering een all-in-norm is en de belanghebbende daarbij in principe bestedingsvrijheid heeft.
Uit het voorgaande volgt dat Orionis niet tot afstemming in de zin van een verlaging van de bijstandsuitkering mocht overgaan.
4.3.
Beslagvrije voet.
Orionis heeft in de beroepsfase besloten eisers beslagvrije voet hoger vast te stellen op
€ 1.012,31. Hiermee staat vast dat er geen aflossingscapaciteit is. De inhouding van € 27,28 per maand is hiermee komen te vervallen, zodat dit punt geen bespreking meer behoeft.
5.
Conclusie.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de afstemming van de bijstandsuitkering. De rechtbank herroept in zoverre het primaire besluit en bepaalt dat eiser recht heeft op een bijstandsuitkering naar de volledige voor hem geldende norm.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1). Ook moet Orionis de reiskosten van eiser vergoeden, te weten € 36,80, zijnde de kosten van openbaar vervoer van Vlissingen naar Breda.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het betreft de afstemming van de bijstandsuitkering;
  • herroept in zoverre het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 48,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.