ECLI:NL:RBZWB:2021:2206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_974 20_975 20_4956 20_5934
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over uitkeringsspecificaties en niet-ontvankelijkheid van bezwaren

In deze zaak heeft eiser, woonachtig in [plaatsnaam], bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificaties van Orionis Walcheren over de maanden september, oktober, januari en februari 2019-2020. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 29 april 2021 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Eiser heeft in totaal vier beroepen ingesteld tegen besluiten van Orionis, die zijn bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft de beroepen besproken op de zitting van 3 maart 2021, waar eiser en een vertegenwoordiger van Orionis aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

De rechtbank overweegt dat de uitkeringsspecificaties geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij geen nieuw rechtsgevolg met zich meebrengen. De uitkeringsspecificaties zijn gebaseerd op eerder genomen besluiten, en de rechtbank concludeert dat de bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beroepen ongegrond verklaard. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 20/974 PW, BRE 20/975 PW, BRE 20/4956 PW en BRE 20/5934 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

Met het bezwaarschrift van 5 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand september 2019.
Met het bezwaarschrift van 6 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand oktober 2019.
Bij besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft Orionis de bezwaren van eiser tegen de uitkeringsspecificaties over september 2019 en oktober 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met de zaaknummers BRE 20/974 PW (september 2019) en BRE 20/975 (oktober 2019).
Met het bezwaarschrift van 17 februari 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand januari 2020.
Bij besluit van 20 februari 2020 (bestreden besluit II) heeft Orionis het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/4956 PW.
Met het bezwaarschrift van 31 maart 2020 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de uitkeringsspecificatie over de maand februari 2020.
In het besluit van 6 april 2020 (bestreden besluit III), gewijzigd bij besluit van 6 juli 2020 omdat abusievelijk was vermeld dat het bezwaar ging over de uitkeringsspecificatie van januari 2020 in plaats van februari 2020, heeft Orionis het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen bestreden besluit III beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd met zaaknummer BRE 20/5934 PW.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank op 3 maart 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser en mr. N.M. Feijtel namens Orionis.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd met zes weken.

Overwegingen

1.
Feiten.
Bij besluit van 20 september 2019 heeft Orionis aan eiser met ingang van 5 september 2019 een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet. Orionis heeft besloten gelet op eisers individuele omstandigheden de hoogte van de uitkering vast te stellen op € 895,42 per maand. Tevens is in dit besluit besloten eiser een betalingsregeling op te leggen met ingang van 1 oktober 2019.
2.
Standpunt van Orionis.
Orionis stelt zich op het standpunt dat de uitkeringsspecificaties geen besluiten zijn in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat aan de specificaties het eerder genomen besluit van 20 september 2019 ten grondslag ligt en de uitkeringsspecificaties geen ander rechtsgevolg hebben. Eisers bezwaren tegen de uitkeringsspecificaties zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3.
Standpunt eiser.
Eiser is het niet eens met de vaststelling van het aantal maaltijden dat hij buiten de gemeente Vlissingen zou nuttigen. Hij is het verder niet eens met de hoogte van de ingehouden kosten van maaltijden, warmte en electra. Eiser vraagt zich af waar de norm “afwijkend overige” vandaan komt en stelt dat hij in aanmerking komt voor de norm voor een alleenstaande. Eiser wil gelijk behandeld worden en wijst op personen die naar de Voedselbank gaan en die niet om die reden gekort worden op hun uitkering. Eiser is het ook niet eens met de inhouding van de vordering onder de beslagvrije voet.
4.
Beoordeling.
Griffierecht.
Eiser heeft een verzoek om vrijstelling van het betalen van griffierecht ingediend in de zaken met zaaknummers BRE AWB 20/974 PW en BRE AWB 20/975 PW. De rechtbank heeft besloten eiser in deze zaken vrijstelling van de betaling van griffierecht te verlenen.
De uitkeringsspecificaties.
In artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder een besluit wordt verstaan:
een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De rechtbank overweegt dat een uitkeringsspecificatie kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1711) ligt aan elke betaling van uitkering een besluit tot zodanige betaling ten grondslag. Wanneer een ander daartoe strekkend geschrift van het bestuursorgaan ontbreekt, kan dit besluit zichtbaar worden in een uitkeringsspecificatie. Daartegen staat dan in beginsel het rechtsmiddel van bezwaar open. De rechtmatigheid van een eerder genomen besluit waarbij over de grondslag van periodiek te betalen salaris of uitkering is beslist, kan echter niet bij elke betaling opnieuw aan de orde worden gesteld. Voor zover over een element van de salaris- of uitkeringsvaststelling al eerder een besluit is genomen en daarin bij een periodieke betaling geen wijziging optreedt, is in het algemeen sprake van een herhaling van de eerder genomen beslissing. Zo’n herhaling is niet gericht op enig rechtsgevolg dat niet reeds door de oorspronkelijke beslissing tot stand was gebracht en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Bij besluit van 20 september 2019 heeft Orionis eiser met ingang van 5 september 2019 een bijstandsuitkering toegekend op grond van de Participatiewet. Orionis heeft besloten gelet op eisers individuele omstandigheden de hoogte van de uitkering vast te stellen op € 895,42 per maand. In dat besluit heeft Orionis gemotiveerd hoe dit bedrag tot stand is gekomen. Ook is in dit besluit vermeld dat eiser de vordering die Orionis op hem heeft moet terugbetalen in maandelijkse termijnen van € 27,28 ingaande 1 oktober 2019.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de uitbetaling van de uitkering volgens de uitkeringsspecificatie van september 2019 geen wijziging in de uitkeringsvaststelling op grond van het besluit van 20 september 2019, zodat de specificatie niet op rechtsgevolg is gericht. De uitkeringsspecificatie is aldus geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het voorgaande betekent dat Orionis het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit geldt eveneens voor de uitkeringsspecificatie van oktober 2019. Deze is evenmin op rechtsgevolg gericht nu de betalingsregeling al in het besluit van 20 september 2019 is meegedeeld.
De uitkeringsspecificatie van januari 2020 brengt geen wijziging in de vaststelling van de uitkering die in de beslissing op bezwaar van 16 januari 2020 (zie uitspraak in de zaak met nummer 20/5009) aan eiser is meegedeeld. Op de voor eiser geldende bijstandsnorm wordt € 80,- per maand in mindering gebracht vanwege besparing op maaltijden. De nabetaling van € 165,- is eveneens daarin gemotiveerd.
De uitkeringsspecificatie van februari 2020 brengt evenmin een wijziging in de vaststelling van de uitkering.
Orionis heeft ook deze bezwaren van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan een inhoudelijke bespreking van eisers beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
6. De beroepen zijn ongegrond.
7. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 29 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.