ECLI:NL:RBZWB:2021:2188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
BRE-20_9792
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake aanslag inkomstenbelasting 2018

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De uitspraak op bezwaar was gedateerd op 13 oktober 2020, en de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 24 november 2020. Het beroepschrift werd echter pas op 27 november 2020 ontvangen, wat betekent dat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de belanghebbende persoonlijke omstandigheden had die de termijnoverschrijding konden verklaren, deze omstandigheden niet als verschoonbaar werden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de termijnoverschrijding van openbare orde is en dat bij overschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van een plotselinge omstandigheid. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd niet in een openbare zitting gedaan vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9792
uitspraak van 3 mei 2021
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2018 met aanslagnummer [aanslagnummer].H.86.01.
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 13 oktober 2020. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 24 november 2020. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is niet-tijdig ingediend. Het beroepschrift is weliswaar op 27 november 2020, dus binnen een week na afloop van de termijn, ontvangen bij de rechtbank, maar het is gelet op de datum van de dagtekening (25 november 2020) en de datum van de aangetekende poststempel (26 november 2020) niet aannemelijk dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd.
De beroepstermijn is van openbare orde. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Belanghebbende heeft redenen aangevoerd voor de overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende het moeilijk heeft met het overlijden van zijn echtgenote vorig jaar en dat het al een langere periode niet goed gaat. Inmiddels krijgt belanghebbende ook begeleiding van Zorgplus GGZ. De rechtbank heeft begrip voor de situatie, echter is er hier geen sprake van een plotselinge omstandigheid maar van een al gedurende enige tijd aanwezige omstandigheid. In een dergelijk geval mag redelijkerwijs van iemand verwacht worden dat voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat, zoals hier, te laat wordt gereageerd. Niet is gebleken dat belanghebbende niet in staat was maatregelen te treffen om een termijnoverschrijding te voorkomen door bijvoorbeeld een ander in te schakelen om dit voor hem te doen. De termijnoverschrijding moet daarom aan belanghebbende worden toegerekend. De rechtbank is dus van oordeel dat de aangevoerde redenen de overschrijding niet verschoonbaar maken.
Het beroep is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is op 3 mei 2021 gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
(de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.