ECLI:NL:RBZWB:2021:217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10315 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring van rijbewijs na drugsmisbruik en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker, die lijdt aan Multiple Sclerose, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die was gebaseerd op de diagnose drugsmisbruik door een keurend psychiater. De verzoeker stelde dat zijn cannabisgebruik medisch was en niet recreatief, maar het CBR had geconcludeerd dat hij niet geschikt was om te rijden op basis van de psychiatrische rapportage.

Tijdens de zitting op 13 januari 2021 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de ongeldigverklaring ernstige gevolgen had voor zijn werk als zelfstandige en zijn gezin. De voorzieningenrechter heeft de spoedeisendheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig had verklaard, gezien de diagnose van drugsmisbruik en de wettelijke bepalingen die het CBR verplichten om in dergelijke gevallen te handelen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het besluit van het CBR naar verwachting in bezwaar standhoudt.

De uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen in het geval van drugsmisbruik en de beperkte ruimte voor belangenafweging in dergelijke situaties. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10315 WVW VV

uitspraak van 20 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(CBR), verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) van het CBR inzake de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 januari 2021. Verzoeker is verschenen. Het CBR heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Kwant.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Aan verzoeker is een rijbewijs afgegeven voor het besturen van een motorrijtuig voor de categorieën AM, A, B en T.
Verzoeker is op 2 maart 2020 aangehouden onder invloed van drugs; cannabis/THC. Na bloedonderzoek bleek er 12 microgram THC per liter in verzoekers bloed aanwezig te zijn. Gelet hierop heeft de politie op 21 april 2020 aan het CBR schriftelijk mededeling gedaan van het vermoeden dat verzoeker niet langer beschikt over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van de categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven.
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft het CBR verzoeker deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst.
Op 16 juni 2020 is verzoeker wederom aangehouden. Op dat moment was de geldigheid van zijn rijbewijs nog geschorst. Hij heeft toen een speekseltest geweigerd.
Op 21 september 2020 heeft keurend psychiater [naam psychiater] onderzoek verricht naar verzoekers geschiktheid en hij heeft op basis daarvan de diagnose drugsmisbruik gesteld.
Bij brief van 6 november 2020 heeft het CBR aan verzoeker meegedeeld dat op grond van de uitslag van dit onderzoek het voornemen bestaat zijn rijbewijs ongeldig te verklaren en dat hij binnen twee weken een tweede onderzoek aan kan vragen (vóór 20 november 2020).
Met het bestreden besluit heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard vanaf 7 december 2020, omdat hij, gelet op de conclusie van de keurend psychiater, niet geschikt is om te rijden.
2.
Standpunt verzoeker
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat er van drugsmisbruik geen sprake is. Zijn cannabisgebruik is niet recreatief maar medisch van aard. Verzoeker lijdt aan Multiple Sclerose (MS) en het gebruik van cannabis is daarvoor een erkende behandelmethode. Dit heeft verzoeker bij de psychiater aangegeven maar dat is niet vermeld in zijn rapport dan wel niet door de psychiater meegewogen. Verder is in het onderzoek niet meegenomen dat bij het gebruik van cannabis voor medicinale doeleinden alleen de eerste twee weken niet kan worden gereden, daarna treedt gewenning op waardoor het reactievermogen en de alertheid niet meer significant aangetast worden. Evenmin is de impact van ongeldigverklaring van zijn rijbewijs op verzoekers leven betrokken. Verzoeker heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk. Ongeldigverklaring heeft ver gaande gevolgen voor dat werk en zijn vermogen om voor vrouw en kinderen te zorgen. Verzoeker is bereid een tweede onderzoek te ondergaan. Hij heeft de voorzieningenrechter in afwachting daarvan verzocht het bestreden besluit te schorsen.
3.
Toetsingskader
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Ter beoordeling ligt aan de voorzieningenrechter voor of de verwachting bestaat dat het besluit van het CBR, waarbij verzoekers rijbewijs ongeldig is verklaard, in bezwaar standhoudt. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord kan er aanleiding bestaan voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voordat aan deze vraag inhoudelijk kan worden toegekomen dient te worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Meer concreet dient te worden beoordeeld of van verzoeker gevergd kan worden de beslissing op bezwaar af te wachten.
5.1
Spoedeisend belang
Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij als zelfstandige (zzp’er) voor 40 uur per week werkzaam is bij Defensie. Hij verzorgt internet- en telefonieverbindingen in kazernes. Dat werk kan niet vanuit huis worden gedaan. Tot voor kort werkte verzoeker in de kazerne in Gilze en Rijen. Die kon hij nog wel bereiken. Nu werkt hij in de kazerne in Uddel. Zonder rijbewijs is die kazerne niet te bereiken en hij kan dat werk dan ook nu niet doen. Daarnaast werkt verzoeker als zzp’er bij de GGD en neemt als assistent op verschillende adressen coronatests af. Dat werk is als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs minimaal geworden. Verzoeker is bang dat hij, omdat hij zijn werk niet meer kan doen, (weer) in de schulden zal raken.
Het CBR heeft ter zitting aangegeven te betwijfelen of verzoeker een spoedeisend belang heeft. Daarbij heeft hij aangegeven dat, indien verzoeker afziet van een hoorzitting, mogelijk binnen twee weken een besluit op verzoekers bezwaar zal worden genomen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker geen concrete gegevens heeft overgelegd met betrekking tot zijn werkzaamheden. Hij heeft bijvoorbeeld geen verklaring van Defensie overgelegd dat hij zijn werkzaamheden zonder rijbewijs niet kan verrichten en dat dat zal leiden tot beëindiging van die werkzaamheden. De voorzieningenrechter gaat er echter van uit dat, omdat verzoeker als zzp’er werkzaam is, hij zonder werk geen inkomsten heeft. Met betrekking tot de verwachting van het CBR dat op korte termijn een besluit op bezwaar zal worden genomen overweegt de voorzieningenrechter dat op zitting onduidelijk is gebleven of verzoeker is uitgenodigd voor een hoorzitting en of een hoorzitting nog gehouden zal gaan worden. De voorzieningenrechter acht daarom op dit moment niet vaststaan dat op korte termijn een besluit op bezwaar wordt genomen. De voorzieningenrechter ziet onder deze omstandigheden aanleiding verzoeker voor wat betreft de spoedeisendheid het voordeel van de twijfel te geven en ervan uit te gaan dat hij het besluit op bezwaar (om financiële redenen) niet kan afwachten. De voorzieningenrechter zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
5.2
Inhoudelijke beoordeling
5.2.1
Het CBR heeft verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat psychiater [naam psychiater] na onderzoek op 21 september 2020 de psychiatrische diagnose drugsmisbruik heeft gesteld.
De psychiater heeft gerapporteerd dat uit het onderzoek afwijkende bevindingen naar voren komen: ‘Het drugsgebruik van betrokkene werd ingegeven door andere dan alleen recreatieve redenen en valt daarmee te kwalificeren als problematisch gebruik. Betrokkene is aangehouden met een THC-concentratie in het bloed van meer dan 3 keer de in het verkeer toegestane waarde (bij enkelvoudig gebruik). Deze waarde vormt een opvallende discrepantie met het betrekkelijk normale gebruikspatroon dat betrokkene claimt. Het is dan ook niet aannemelijk dat er bij een dergelijk gebruikspatroon zo ver wordt doorgeschoten. Deze constatering is suspect voor onderrapportage van het gebruik van cannabis. Hoewel bovenstaande bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven zijn, is juist de combinatie suspect voor drugsproblemen ten tijde van de laatste aanhouding. Zeker ook indien deze worden bezien in het licht van de duidelijk verhoogde prevalentie van stoornissen in het gebruik van drugs in de populatie die is aangehouden vanwege het rijden onder invloed van drugs. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in de zin der wet te worden gesteld.’
5.2.2
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) (zie onder andere de uitspraak van 21 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3810)) bestaat er in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik door een keurend arts is gesteld slechts aanleiding om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodanig dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarnaast volgt uit paragraaf 8.8 van de hiervoor aangehaalde bijlage dat van de keurend arts een strenge opstelling wordt verwacht. Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
Op wat verzoeker tegen de opgestelde rapportage heeft aangevoerd, zoals genoemd in overweging 2, gaat de voorzieningenrechter hierna in.
5.2.3
Medicinaal cannabisgebruik en gewenning
Volgens vaste rechtspraak van de AbRS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2633)) is voor medicinaal gebruik van cannabis vereist dat de cannabis op voorschrift van een arts wordt verstrekt via de apotheek.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is komen vast te staan dat van medicinaal cannabisgebruik geen sprake is. Verzoekers cannabis is niet voorgeschreven door een arts en via de apotheek verkregen, maar gekocht bij een coffeeshop. Dat heeft verzoeker ter zitting bevestigd. Hij heeft aangegeven dat hij geprobeerd heeft via zijn huisarts cannabis voorgeschreven te krijgen maar zijn huisarts wilde dat niet. Verzoeker zag daarom geen andere mogelijkheid dan zijn cannabis bij de coffeeshop te halen. Nu er geen sprake is van medicinaal cannabisgebruik vanwege verzoekers MS is niet van belang of daardoor – door medicinaal gebruik dus – gewenning optreedt. Dat uit de rapportage niet blijkt dat de MS is meegewogen, zoals verzoeker heeft gesteld, is de voorzieningenrechter niet gebleken. Zij ziet in die stelling derhalve geen aanleiding om aan de juistheid van de totstandkoming van het rapport te twijfelen..
5.2.4
Tweede onderzoek
In de brief van het CBR van 6 november 2020 is aangegeven dat verzoeker binnen twee weken (vóór 20 november 2020) een tweede onderzoek kan aanvragen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat dit conform artikel 134, derde lid, van de WVW is. Verzoeker heeft echter niet binnen die termijn om een tweede onderzoek verzocht. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij ervoor heeft gekozen om geen tweede onderzoek te laten doen omdat hij dat niet kon betalen. Behalve dat verzoeker deze stelling niet heeft onderbouwd met stukken, dient deze keuze voor zijn rekening en risico te komen.
5.2.5
Verder overweegt de voorzieningenrechter dat de conclusie van de psychiater, mede gelet op de in paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 genoemde strenge opstelling, navolgbaar is. De psychiater heeft gemotiveerd waarom er sprake is van drugsmisbruik en het rapport maakt duidelijk welke aanwijzingen er zijn voor cannabisgebruik.
Het CBR heeft dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van verzoekers rijbewijs ten grondslag mogen leggen.
5.2.6
Zoals ook volgt uit vaste rechtspraak van de AbRS (zoals voormelde uitspraak van 4 november 2020) bevat artikel 134, tweede lid, van de WVW, in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 een dwingende bepaling. Dit betekent dat het CBR bij de diagnose drugsmisbruik niet anders kan dan concluderen tot ongeschiktheid. Er is geen ruimte voor een belangenafweging. Daarom kan geen rekening worden gehouden met de door verzoeker genoemde omstandigheden dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen doen en om voor zijn vrouw en kinderen te kunnen zorgen. Het CBR was dan ook gelet op de regelgeving gehouden verzoekers rijbewijs ongeldig te verklaren.
6.
Conclusie
De voorzieningenrechter heeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, de verwachting dat het besluit van het CBR, waarbij verzoekers rijbewijs ongeldig is verklaard, in bezwaar standhoudt. Zij ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 20 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: wettelijk kader

WEGENVERKEERSWET 1994

Artikel 130

1. Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Artikel 131

1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid,
b. oplegging van een alcoholslotprogramma, of
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
Het besluit wordt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de mededeling, genomen.

Artikel 134

1. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Het CBR deelt, indien het voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen.
REGELING MAATREGELEN RIJVAARDIGHEID EN GESCHIKTHEID 2011

Artikel 27

Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
REGELING EISEN GESCHIKTHEID 2000

Artikel 2

De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE REGELING EISEN GESCHIKTHEID 2000
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.