In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs ongeldig was verklaard door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De verzoeker, die lijdt aan Multiple Sclerose, had bezwaar gemaakt tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, die was gebaseerd op de diagnose drugsmisbruik door een keurend psychiater. De verzoeker stelde dat zijn cannabisgebruik medisch was en niet recreatief, maar het CBR had geconcludeerd dat hij niet geschikt was om te rijden op basis van de psychiatrische rapportage.
Tijdens de zitting op 13 januari 2021 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, waarbij hij benadrukte dat de ongeldigverklaring ernstige gevolgen had voor zijn werk als zelfstandige en zijn gezin. De voorzieningenrechter heeft de spoedeisendheid van het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker zonder rijbewijs zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren. Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig had verklaard, gezien de diagnose van drugsmisbruik en de wettelijke bepalingen die het CBR verplichten om in dergelijke gevallen te handelen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat het besluit van het CBR naar verwachting in bezwaar standhoudt.
De uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen in het geval van drugsmisbruik en de beperkte ruimte voor belangenafweging in dergelijke situaties. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.